1-Kronieken 15:12
Toen David de eerste keer de ark wilde overbrengen, zei hij tegen heel Israël: “Indien het u goeddunkt en het naar de wil van de Here onze God is…”
Verraadt de volgorde van de twee zaken: de mening van het volk en dan pas de wil van God, hier al niet, dat David zich in de eerste plaats afvroeg wat het volk er van vond? In ieder geval zette hij God op de tweede, in plaats van op de eerste plaats.
Als David het gaat “overdoen” zien we iets totaal anders. Eerst bracht hij de priesters en levieten samen en gaf bevel dat ze zich moesten heiligen. Enthousiasme voor geestelijke zaken wil zo licht vergeten dat het zaken van de Heer, de Heilige zijn. Deze heiliging was de eerste keer achterwege gebleven (1 Kron. 15:12 en 13a). Ze hadden vergeten dat de ark de ark van het verbond des Heren was en met diens heiligheid hadden ze geen rekening gehouden. Dit verzuim kwam voort uit een ander verzuim, namelijk dat ze “Hem niet hadden geraadpleegd, zoals het behoorde” (vs. 13b).
Voordat David weer aan de slag ging, heeft hij het Woord van God onderzocht. Nu handelde hij volgens het voorschrift en liet de ark dragen. Is het gevaar voor struikelen dan niet veel groter als bij vervoer op een wagen? Als het aan de levieten zelf lag, natuurlijk wel. Dan was een wagen veel veiliger dan dragers. Wat lezen we echter?
“En nu God de levieten hielp, die de ark van het verbond des Heren dragen….” (vs. 26).
Deze wijze van vervoer vroeg meer geloof. Hier was meer afhankelijkheid van de Heer nodig. Maar hier ontbrak het niet aan Gods hulp. En zo werd met groot vreugdebetoon de ark naar Jeruzalem gebracht, waarbij David in eenvoudige kleding (linnen lijfrok) voor de ark uit danste.
Er was er één, die dat erg ongepast vond voor een koning. Dat was Michal die alleen rekende met wat de mensen netjes vinden. Dat is er een, die wil lopen in het keursjak van de traditie, van de formule. “Dat hoort toch niet” zo murmelden haar lippen. Er zijn heel wat van die Michals, die van enthousiasme in de dienst van de Heer geen weet hebben en alleen maar werkeloos uit het venster hangen en toekijken wat een ander doet om dan hun verdikt van “zo hoort het niet” uit te spreken.
Een evangelist in Engeland kondigde de samenkomsten aan met advertenties in de krant en aanplakbiljetten op verkeerszuilen. Een gelovige viel hem daarop aan, want “dat hoorde niet zo”. De evangelist zei: “Ik wil graag wat van u leren, vertelt u me dan eens hoe u de samenkomsten aankondigt”.
Daarop zweeg de ander stil, hij deed zelf niets. Hij wist alleen maar hoe een ander het volgens zijn idee niet moest doen.
De lessen die uit dit gedeelte zijn te trekken, kunnen we toepassen op alle werk dat we voor de Heer willen doen. Traktaat verspreiden, evangelisatiekampanjes houden, huisbezoek maken, zieken verrassen, jeugdwerk organiseren en noem maar op. We hebben daarbij te vragen: “wat wil de Heer van mij” en “hoe moet ik het doen?”
Veronderstel, dat een stuk of wat jongelui het verlangen hebben om door middel van muziek en zang mee te helpen bij het evangeliseren. Enthousiast gaan ze aan de slag. Als ze zover zijn, dat ze “gaan optreden’ denderen ze een stuk lawaai de zaal in, dat ieder horen en zien vergaat en ze hebben zó de nadruk gelegd op hun ritme, dat hun gehoor maar één ding kan doen, namelijk meedeinen. Met alle enthousiasme en goede bedoelingen vergeten zulke jongelui dan dat geloof niet het resultaat is van lawaai en niet het gevolg van ritmische opzweping, maar van het Woord.
Muziek en ritme kunnen in gepaste vorm een omlijsting vormen voor de prediking van het evangelie, ze mogen de boodschap niet naar de achtergrond schuiven. Of een broeder besluit zijn tijd te geven aan het maken van huisbezoeken. Hij slooft zich uit tot en met, maar achter vitrages wordt menige zucht geslaakt als men zijn postuur onderscheidt. Want onze broeder is wel enthousiast begonnen, maar zijn optreden is zo ontactisch en hij bemoeit zich zo ongepast met de huiselijke zaken, dat ieder zijn bezoek een bezoeking vindt.
Zo zou ik nog veel meer praktische voorbeelden kunnen aanhalen. De geschiedenis van David en de ark heeft echter in de eerste plaats wat te zeggen in verband met onze gemeenschappelijke dienst van God. Sommige mensen menen, dat God het verloop van de godsdienstoefening aan ons eigen inzicht heeft overgelaten en dat de organisatorische vorm van het samenkomen als gemeente door onszelf bepaald kan worden.
In de loop der eeuwen is er dan ook in de kerk dapper georganiseerd en geregeld. Toen ik een rooms katholiek priester eens voorhield dat ik van heel de rooms katholieke eredienst in de bijbel niets terugvond en dat men dus wel ver was afgeweken van wat de Schrift hierover zegt, was zijn antwoord: “O, maar dat is alleen maar de vorm…” Inderdaad, bij de ark was het ook alleen maar de vorm: dragen of rijden. Maar die vorm maakte wel veel uit omdat God Zich daarover duidelijk had uitgesproken.
Wat de gemeente betreft, laat de Schrift zien, dat ze geen organisatie is, maar een organisme, samengevoegd door de Geest van God tot één lichaam. Op “filistijnse wijze” is er echter een organisatie van gemaakt. Kwaad bedoeld, huichelachtig misschien? Nee, natuurlijk niet. Met de beste bedoelingen heeft men belijdenisgeschriften opgesteld en met de beste bedoelingen geeft men belijdeniscatechisatie en met de beste bedoelingen eist men ondertekening van deze geschriften en spreekt men van doopleden en belijdende leden van deze of gene kerk. Met de beste bedoelingen heeft men zijn classis, zijn synode, zijn meerdere vergadering gecreëerd. De fout is, dat niets daarvan in de Schrift is te vinden. In de bijbel verbindt de Heer zijn gezag aan de twee of drie die in zijn naam vergaderd zijn (Matth. 18:20). Wat zij in de naam van de Heer beslissen, wordt in de hemel erkend. Waar staat bijvoorbeeld in de Schrift, dat een predikant, die in dwaalleer of in zedelijk kwaad valt, niet door zijn plaatselijke gemeente onder de tucht behoort te worden gesteld, maar dat dit via de classis ten slotte bij een synode terecht moet komen, die over de kwestie met gezag moet beslissen?
Als het gaat om het verloop van de godsdienstoefening geldt precies hetzelfde. De Schrift houdt ons voor dat gelovigen in afhankelijkheid van de Heer moeten samenkomen en dat God Zelf daar door de Geest lof en dank werkt in de eredienst, de dienst van aanbidding, en dat Hij door Zijn Geest door middel van de gaven van leraar, herder enz. de gelovigen opbouwt. In 1 Kor. 14 lezen we:
“Een ieder van u heeft een…” en “dat twee of drie profeten spreken…”
In datzelfde verband staat dat alle mannen vrij door de Geest gebruikt moeten kunnen worden, en “dat uw vrouwen zwijgen in de gemeente”. Wat is er echter in de loop van de eeuwen gebeurd? Men is zelf leraars gaan aanstellen en als zodanig worden slechts zij erkend, die een bepaalde universitaire studie hebben gevolgd. De hele dienst in de kerk is in handen van deze ene persoon gegeven, met uitsluiting van alle andere aanwezigen. Wat God gebiedt, heeft men zo onmogelijk gemaakt, omgekeerd heeft men in onze dagen wat God verbiedt – namelijk dat de vrouw in de gemeente spreekt – gelegaliseerd en kennen we de vrouwelijke dominee. Een ark laten rijden, is veel gemakkelijker dan hem te dragen. Zo is het ook gegaan met de dienst van God in de gemeente: de vrije werking an Gods Geest is vervangen door organisatie, waarbij de predikant de dienst regelt. Ik wil niet zeggen dat deze zich niet wil laten leiden door de Geest. Natuurlijk wel. Maar wat zou het David gebaat hebben als hij God had gebeden om de runderen toch te geleiden en te ondersteunen? Een feit dat hij runderen gebruikte, was immers al verkeerd? Samenkomen, godsdienstoefening houden… zeker, maar dan volgens het voorschrift en niet alsof de kerk van Jezus Christus een zakelijke vereniging is met statuten en huishoudelijk reglement.
Raadpleegt de christenheid in dit opzicht God ooit wel? Neemt men de kerk et zijn classis, zijn synode, zijn ambt van predikant, zijn kerkrecht en noem maar op, niet vanzelfsprekend als een gegeven, waar mee gewerkt moet worden? Zodra je iemand daarop attent maakt en je gaat wat dieper op de zaak in, wat is dan het verweer? Ja, maar zó samenkomen als de eerste christenen deden zonder vastgestelde dienst, zo maar onder de leiding van Gods Geest, dat kan nu niet meer. Het zou een janboel worden.
Inderdaad, als het aan ons lag werd het een janboel, “de ark vervoeren op een wagen” is veel veiliger, tenzij… de runderen struikelen en hoe vaak zijn de kerkhistorie de runderen al gestruikeld?
Dus handelen naar het voorschrift. We mogen blij zijn dat God ons wat deze dingen betreft de ogen heeft geopend en we terug mochten keren tot de wijze van vergaderen, die we in de Schrift vinden en niet tot een historisch door de mens bepaalde grondslag. Maar… dat legt ook een zware verantwoordelijkheid op ons. Laat er dan niet zo direct gevaar zijn, dat we openlijk gaan organiseren en regelen, we kunnen wel de Geest op andere wijze breidelen, namelijk door dode vormelijkheid en het hanteren van ongeschreven regels die niet in de Schrift te vinden zijn.
En dat zal zeker gebeuren wanneer we niet meer enthousiast zijn voor de zaak van de Heer. Daarom een pleidooi voor enthousiasme en tevens een pleidooi voor onverkort handelen naar de Schrift.