Nebukadnezar kan de slaap niet vatten. Zijn geest gunt hem geen rust en daarom wil het niet lukken. De koning denkt aan de suksesvolle opstand van de Babyloniërs tegen de Assyrische overheersers, die bekroond is met de vestiging van het Babylonische rijk, waarvan hij de onbetwiste, opperste gezagsdrager is. Vandaar dwalen zijn gedachten al naar het onbekende land van de toekomst.
Hoe zal het zijn rijk vergaan? Zal het jaren van bloei tegemoet gaan, om dan na een snelle neergang onder de voet gelopen te worden, zoals met Ninevé is gebeurd? Of zal het, na zijn hoogste macht te hebben bereikt, langzaam aftakelen, zoals de oude man Egypte, die met vallen en opstaan zijn levensduur rekt? Of … zal Babylon zijn macht uitbreiden tot de grenzen van de aarde en zich altijd weten te handhaven?
Zulke gedachten spoken de jonge vorst door het hoofd (Dan. 2:29).
Eindelijk valt hij in slaap, maar het is geen vredige sluimering. Zijn geest gunt hem ook dan geen rust, Nebukadnezar droomt …
Europa ontwaakt
Ruim vijfentwintig eeuwen later wrijft Europa zich de ogen uit. Zo juist heeft een tweede wereldbrand haar innerlijk verscheurd. Ze bekijkt de puinhopen die er door zijn aangericht en schudt dan energiek het hoofd. Dit mag nooit weer gebeuren! Ze kijkt om zich heen en beseft dat ze zich een dergelijke strijd in haar binnenste niet voor een derde keer kan veroorloven. Ze vreest de opdringende macht uit het oosten en voelt de vernederende bevoogding van haar overzeese bevrijder in het westen. Wil ze economisch en politiek geen speelbal worden van anderen, dan zal ze de gelederen moeten sluiten. Dan zal er op elk terrein door haar kinderen een front gevormd moeten worden. Militaire eenheid is er al, de Navo, maar die is met sterke drang van Amerika tot stand gekomen. Nu zal ze zelf aan de slag moeten. De Kolen- en Staal Gemeenschap ontstaat eerst, daarna de E.E.G. Er wordt gepraat over opheffing van invoerbeperkingen tussen de europese landen onderling. De grenzen worden steeds meer open gegooid, gemeenschappelijke monetaire maatregelen worden getroffen. Af en toe wordt er een balletje opgegooid met het oog op een toekomstige europese munteenheid en wordt er gestemd over een europese hoofdstad. Het gaat niet overdreven hard, maar toch worden haar kinderen langzaam maar zeker van Duitsers, Fransen, Belgen, Italianen, Nederlanders, enz. omgeturnd tot Europeanen.
Het nationalisme, dat haar vroeger innerlijk verscheurde, schrompelt ineen tot een soort provinciaal chauvinisme. Europa ontwaakt en herinnert zich haar jeugd toen ze als één machtig rijk onder de Romeinse adelaar een periode van rust en welvaart beleefde.
Houdt die droom van Nebukadnezar verband met dit ontwaken van Europa?
De tijden van de volken
“In het tweede jaar nu van de regering van Nebukadnezar …”, met deze woorden begint het verhaal van de droom.
Kenmerkende woorden!
Waar is gebleven “in het zoveelste jaar van die en die koning van Juda”? Ach, dat is voorbij. Nog is er een koning in Jeruzalem, maar hij is geen baas meer in eigen huis. Nog staat er de tempel, maar de God van Israël maakt Zich op om Zich terug te trekken uit zijn heiligdom (Ezech. 8:4; 9:3; 10:4, 18-20; 11:23).
Dat heiligdom zal verwoest worden en Davids troon vacant komen te staan. De tijd dat God vanuit Israël regeert, wonend te midden van zijn volk, gaat voorbij. Niet voorgoed, want in de verre toekomst zal er weer een vorst uit het geslacht van David zitten op Jeruzalems troon (Ezech. 37:24) en zal de heerlijkheid van de Here weer terugkeren naar de herstelde tempel (Ezech. 43:2, 3; 44:4).
Nu echter zijn de tijden van Israël voorbij, de tijden waarin de geschiedenis van de volken wordt bepaald naar de gebeurtenissen in Israël, en de Godsregering te Jeruzalem wordt uitgeoefend.
In een viertal wegvoeringen werd een einde gemaakt aan Juda’s volksbestaan. [1]
Zo is er een nieuwe tijd ingegaan, met een nieuwe tijdrekening.
Van nu af worden de TIJDEN DER VOLKEN ingeluid (Luk. 21:24).
Bij de eerste wegvoering heeft Jeremia de overgang zo kenmerkend aangegeven: “Het woord, dat tot Jeremia kwam over het gehele volk van Juda in het vierde jaar van Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda (dit is het eerste jaar van Nebukadnezar, de koning van Babel)” (Jer. 25:1, vergel. 9:11, 12).
Niet meer de regeringsjaren van de koningen van Juda, maar die van een vorst uit de volken worden gebruikt om gebeurtenissen te dateren!
Hoofd en voeten
Nebukadnezar droomt… Voor zijn geestesoog rijst een kolossaal beeld op, het glanst en het straalt en tegelijk is het verschrikkelijk om aan te zien (Dan. 2:31). Een vreemd beeld: het hoofd is van goud, de borst en armen zijn van zilver, daaronder bevinden zich buik en lendenen van koper, de benen die het dragen zijn van ijzer en het geheel staat op voeten, die gedeeltelijk van ijzer en gedeeltelijk van leem zijn, op de grond geplant.
Straks zal de vorst, verontrust door wat hij die nacht beleefd heeft, zijn wijzen laten roepen en die zullen moeten erkennen dat ze de droom niet kunnen vertellen. De wijsgeren en magiërs worden in hun hemd gezet. Wat blijft er over van hun aanmatigende beweringen dat ze met de goden in verbinding staan en kijk hebben op de onzichtbare wereld? Niets! Wil Nebukadnezar iets weten van de toekomst dan moet hij terecht komen bij de God van Israël. Dan zal hij leren dat zijn overwinningen, ook de verovering van Palestina, niet daaraan te danken zijn, dat zijn goden machtiger zouden zijn dan de goden van de volken, die hij heeft onderworpen, niet machtiger dan de God van Israël.
Dan zal hij leren inzien, dat de God, die hem de droom en zijn uitlegging doet bekend maken, hem ook deze overwinningen heeft geschonken en dat zijn machtig rijk bestaat bij de gratie van die God. Die God laat Zich nu de God des hemels noemen (Dan. 2:18, 28, 37), en niet meer de God des hemels en der aarde (vergel. Joz. 2:11; 3:11, 13).
Hij heeft Zich als het ware in de hemel teruggetrokken, maar dat betekent niet, dat Hij niet uiteindelijk de regering in handen houdt, al legt hij een deel daarvan in handen van de mens. Nebukadnezar zal het uit de mond van Daniël horen:
“Gij, o koning, koning der koningen, aan wie de God des hemels het koningschap, macht, sterkte en eer geschonken heeft, ja in wiens hand Hij de mensenkinderen, waar zij ook wonen, de dieren des velds en het gevogelte des hemels gegeven heeft, en die Hij tot heerser over die alle heeft gemaakt …” (Dan. 2:37, 38).
Niet hijzelf heeft dus deze machtige positie veroverd, God heeft hem die geschonken en God heeft het gezag en de regering in zijn handen gelegd.
En met klem zal de stem van Daniël in zijn oren klinken:
“Gij zijt dat gouden hoofd”.
Europa ontwaakt. Ze roept haar twistzieke kinderen tot de orde.
Ze waarschuwt en wijst naar het oosten, ze spoort aan tot bundeling van de economische krachten en wijst naar het westen. Nog gaat het niet van een leien dakje, nog is er hier en daar een ruzietje. Met waarschuwing en aansporing alleen komt ze er niet, er zal een krachtiger aanpak nodig zijn. Ze zal, als het niet anders wil, daar niet voor terugdeinzen. Europa ontwaakt.
Nebukadnezar, het hoofd van het beeld. … Beseft Europa dat zij de rol van de voeten gaat vervullen?
[1] Te weten:- 1e: 2 Koningen 24:1; Daniël 1:1 v.v.
- 2e: 2 Koningen 25:11 v.v.
- 3e: 2 Koningen 25:18-21
- 4e: Jeremia 52:30
N.B.: de eerste wegvoering van de prinsen, w.o. Daniël, wordt door Jeremia niet vermeld.