Openbaringen 14:6 – Kritisch commentaar
In de theologie streeft men, net als bij elke andere wetenschap, naar het leggen van grote verbanden. Men wil de Schriftgegevens zoveel mogelijk onder één noemer brengen. Tegen dit streven is op zichzelf niets in te brengen, maar daarbij moet men die gegevens wel recht laten weervaren. Dikwijls gebeurt dat echter niet, met als gevolg dat men zaken gelijkschakelt, die principieel verschillend zijn.
Zo ziet men wel enig verschil tussen de positie van de gelovigen in de diverse tijden, maar men tracht hen toch allen onder te brengen in één kerk. Men ziet wel dat de betrekking van de mens tot God in de diverse tijden verschillend is geregeld, maar men probeert toch één doorlopende verbondsverhouding te creëren. Zo geeft men aan de wet, die aan Israël werd gegeven, een algemeen geldend karakter. De diverse evangelieboodschappen ontkomen ook niet aan dit proces en worden eenvoudig gelijkgeschakeld.
Eén voorbeeld van het laatste trof ik aan in het eerste nummer van “Aktueel Evangelie”. Ik laat de betreffende passage hier volgen:
“Een christen, die met open oog de huidige ontwikkelingen op religieus, sociaal, economisch en politiek gebied gadeslaat, zal zich evenwel ten diepste realiseren dat we in een bijzondere tijd leven. Een tijd vooral waarin het “eeuwig evangelie” door allerlei moderne stromingen en ideeën op de hiervoor genoemde terreinen ernstig worden bedreigd”.
Voor ik het gebruik van de term “eeuwig evangelie” onder de loep neem, wil ik wel kwijt, dat ik het met de strekking van deze passage eens ben. Daar gaat het dus niet om. Ik neem de term “eeuwig evangelie” er allen uit, omdat daaruit dit “veralgemeniseren” van Schriftgegevens blijkt.
En tegen dat alles-onder-een-noemer-willen brengen heb ik wel ernstig bezwaar.
De uitdrukking “eeuwig evangelie” komt voor in Openb. 14:6. De tekst luidt:
“En ik zag een andere engel vliegen in het midden van de hemel, die het eeuwig evangelie had, om het te verkondigen aan hen, die op de aarde wonen en aan elke natie en geslacht en taal en volk”.
Wanneer in “Aktueel Evangelie” gezegd wordt dat we leven in een tijd waarin het “eeuwig evangelie” door allerlei stromingen bedreigd wordt, dan neemt de schrijver dus aan dat het evangelie, zoals het nu verkondigd wordt, het “eeuwig evangelie” genoemd mag worden en daarbij, dat de tijd die Openb. 14 beschrijft, al is aangebroken.
Om dit laatste te ontzenuwen is een uitleg van het boek de Openbaring nodig en daar leent zich dit artikel niet toe. Ik wil volstaan met er op te wijzen, dat de visioenen van Openb. 14 in tijdsorde volgen op, of verbonden zijn met die van hoofdstuk 13. En in dat hoofdstuk is sprake van twee beesten, waarbij de laatste voor de eerste een beeld maakt, dat alle mensen moeten aanbidden. Zelfs zal de occulte invloed zo groot zijn, dat dit beeld “adem” geschonken wordt, zodat het spreekt.
In die tijd zal ieder het teken van dat beest op rechterhand en voorhoofd moeten hebben, wil hij in ’t maatschappelijk proces kunnen meedoen.
Het al of niet vervuld zijn van dit hoofdstuk, kunnen we echter in verband met de onderhavige kwestie buiten beschouwing laten.
Openb. 14 zegt namelijk duidelijk wat de inhoud van het eeuwig evangelie is. In vers 7 wordt het als volgt omschreven:
“en hij zei met luider stem: Vreest God en geeft Hem heerlijkheid want het uur van zijn oordeel is gekomen: en aanbidt Hem, die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft”.
Als we deze inhoud van het eeuwig evangelie bekijken dan moet het opvallen dat die bij lange na niet de inhoud dekt van het evangelie van de genade Gods dat na de pinksterdag wordt verkondigd. Verder wil ik op een belangrijk bijkomend punt wijzen, namelijk dat God elk evangelie wil laten brengen door personen die achter de inhoud ervan staan of tenminste kunnen staan.
“Elk evangelie”, inderdaad, want er is er meer dan één: namelijk het evangelie van het koninkrijk der hemelen, het evangelie van de genade van God en het eeuwig evangelie.
Laten we ze nu even op een rijtje zetten om de overeenstemming tussen inhoud van de boodschap en positie van de verkondiger nagaan.
Het evangelie van het koninkrijk der hemelen
De inhoud van dit evangelie is volgens Matth. 3:2:
“Bekeert u want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen”.
Johannes de Doper predikte niet: “Bekeert u want de tijd van de gemeente is aangebroken”. Wat de gemeente was, wist hij niet en kon hij niet weten. Die “verborgenheid” was in de Schriften van het oude testament niet geopenbaard (Ef. 3:5). Ook luidde zijn boodschap niet: “Bekeert u om de hemel binnen te gaan”, of iets van die strekking.
Johannes had het over een koninkrijk. Wat hij wist over dat koninkrijk heeft hij niet door openbaring verkregen, want dan had hij in zijn prediking aan het volk moeten verklaren wat voor koninkrijk dat was. Hij deed dat echter niet en hoefde dat niet te doen, omdat het volk wist welk rijk hij bedoelde. Ze wisten dat het ging over het koninkrijk dat God over Israël zou oprichten en waarbij er weer een nakomeling van David op de troon te Jeruzalem zou zitten. Ze wisten ook dat dan voorgoed een tijd van vrede en gerechtigheid zou aanbreken.
Hadden de profeten Jesaja, Jeremia, Micha, Zacheria en zo vele anderen zich niet uitgeput om de heerlijkheid van dat koninkrijk in de meest schilderachtige bewoordingen te beschrijven? En had Daniël niet laten zien hoe dat rijk zou ontstaan? Hij had het vergeleken met een steen die zonder menselijk toedoen losraakte en die het trotse beeld van de vier opeenvolgende wereldmachten verpulverde.
Dat Messiaanse rijk zou totaal anders zijn dan de rijken der volken.
Niet menselijke macht zou het vestigen, maar God zou het tot stand brengen. Het zou niet gebaseerd zijn op macht, geweld en intrige, maar op recht en gerechtigheid. Dan zou de hemel regeren over de aarde. Met recht zou het een koninkrijk der hemelen zijn.
Dat rijk verwachten de Joden en dat rijk verwachtte Johannes. Wat hij predikte was een geloofswerkelijkheid voor hem.
Johannes zowel als de Joden van zijn tijd leefden in de gelukkige omstandigheid, dat ze nog niet hadden “geleerd”, zoals helaas velen in de christenheid, om de duidelijke profetieën van de Christus-regering te vergeestelijken. Zijn vader Zacharias had het geloof in dit koninkrijk onder leiding van de Heilige Geest zó tot uitdrukking gebracht.
“Gezegend zij de Heer, de God van Israël, want hij heeft zijn volk bezocht en er verlossing voor bewerkt en heeft een hoorn van heil voor ons opgericht in het huis van David zijn knecht….”
Welke verlossing bedoeld werd blijkt uit het vervolg:
“bevrijding van onze vijanden en uit de hand van allen die ons haten om barmhartigheid te betonen aan onze vaderen en te gedenken aan zijn heilig verbond, aan de eed die Hij Abraham onze vader, gezworen heeft; om ons te geven, dat wij gered uit de hand van onze vijanden Hem dienen zouden zonder vrees, in heiligheid en gerechtigheid voor Hem al onze dagen” (Luk. 1:67 v.v.).
Welnu, dat koninkrijk was nabij gekomen. Voor één ding echter hadden de meeste Israëlieten geen oog, namelijk dat het koninkrijk van vrede en gerechtigheid niet kon komen, als de grondslag voor de vergeving van zonden niet was gelegd. Opdat hun zonden vergeven zouden kunnen worden (Matth. 1:21) was het nodig dat de Messias leed en als offer voor de zonden stierf. De Joden wisten niets van vergeestelijking van het koninkrijk, maar ze waren blind voor het lijden van de Messias en pasten de lijdensprofetieën op zichzelf als volk toe.
Velen zagen evenmin in, dat ze om het koninkrijk te kunnen binnengaan zich moesten bekeren om vergeving van zonden te ontvangen. Zo gebeurde het, dat het koninkrijk der hemelen wel als nabij werd aangekondigd, maar niet werd opgericht.
Na de dood en opstanding van de Heer kwam er nieuw hoop in de harten van de discipelen (verg. Luk. 24:21 met Hand. 1:6) en vroegen zij: “Heer, zult gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël weer oprichten?”.
De Heer verweet hun niet, dat ze naar iets onmogelijks vroegen, of naar iets wat zijn tijd gehad heeft en nu voorgoed van de baan is. Integendeel, hij beantwoordde hun vraag wat het koninkrijk betreft positief, alleen wat de tijd aangaat “verschoof Hij” de oprichting naar een toekomstig tijdstip dat door de Vader is bepaald. Zo was de tijd dat het evangelie van het koninkrijk gepredikt werd voorlopig afgesloten en vond er een nieuwe evangelieprediking plaats.
Het evangelie van de genade van God
Dat nieuwe evangelie is de boodschap die na de uitstorting van de heilige Geest door de discipelen in de wereld is verkondigd. Toen de twaalf uitgezonden werden om het evangelie van het koninkrijk te prediken luidde het bevel:
“Gaat niet heen op de weg der volken en treedt geen stad van de Samaritanen binnen, maar gaat veeleer tot de verloren schapen van het huis Israëls. Gaat heen, predikt en zegt: Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen….” (Matth. 10:5-7).
Na de opstanding van de Heer kregen de discipelen echter de opdracht om in de naam van Jezus Christus te prediken “bekering en vergeving van zonden onder alle volken, te beginnen bij Jeruzalem” (Luk. 24:47) (verg. Matth. 28:19; Mark. 16:15; Hand. 1:8).
Nu niet meer een prediking tot een speciaal volk, dat het hun beloofde koninkrijk nabij is gekomen, maar een prediking onder alle volken, met als inhoud dat er in de naam van Jezus Christus vergeving van zonden wordt geschonken aan een ieder die zich bekeert en in Hem gelooft.
Deze nieuwe boodschap wordt in de Schrift met verschillende namen aangeduid. Zo spreekt Paulus over:
“het evangelie van de genade van God” (Hand. 20:24).
Het staan dan in tegenstelling tot de prediking van de wet. Zo zegt Joh. 1:17:
“De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden”.
Het wordt ook genoemd:
“het evangelie van God” (Rom. 1:1), want het vindt in God zijn oorsprong. En aangezien de heerlijkheid van God in dit evangelie tot uitdrukking komt – zelfs nog meer dan in zijn scheppingswerk – draagt het de naam:
“het evangelie van de Heerlijkheid van de zalige God” (1 Tim. 1:11),
Van dit evangelie is het onderwerp: Jezus Christus. Vandaar de benamingen:
“het evangelie van zijn Zoon”, “het evangelie van Christus”,
“het evangelie van de heerlijkheid van Christus”,
“het evangelie van onze Heer Jezus Christus” (Rom. 1:9; 15:19; 2 Kor. 4:4; 10:14; 2 Thess. 1:8).
Weer een andere naam is “het evangelie van de vrede”. Daarbij denken we aan wat het evangelie aanbiedt en voor hen die het aannemen tot stand brengt, namelijk vrede met God (Ef. 6:15).
Wanneer Paulus ziet op zijn speciale roeping om het evangelie, los van elke ceremonie van de wet, aan de heidenen te brengen, gebruikt hij de term:
“het evangelie van de onbesnedenen” (Gal. 2:7).
Denkend aan de redding die het evangelie brengt, gebruikt de apostel de naam “het evangelie van uw behoudenis” (Ef. 1:13).
Dat deze boodschap zoveel namen draagt bewijst de belangrijkheid en de veelvoudigheid ervan. Het is een geweldig rijke inhoud.
Om dit evangelie te verkondigen behoef je niet een Jood te zijn, die op grond van de aan Israël gegeven oudtestamentische profetieën het evangelie van het koninkrijk kon brengen. Nee, dit evangelie kan door Jood en heiden gepredikt worden, door ieder namelijk die zich bekeerd heeft en die dus de genade van God heeft leren kennen.
In Hand. 8 lezen we hoe Filippus bezig is op het grote arbeidsterrein bij Samaria. Dan komt er plotseling een engel die Filippus opdraagt naar het zuiden te gaan naar de weg die van Jeruzalem loopt naar Gaza.
Filippus gaat er heen en blijkt dan voor één enkele man zijn werkterrein te hebben verlaten. Nu zouden wij zeggen: “Als er dan toch een engel voor in actie moet komen, waarom dan die engel niet naar de kamerling gestuurd, dan had Filippus in Samaria kunnen blijven. Indertijd heeft God toch ook engelen gebruikt om Lot een tijding te brengen over de ondergang van Sodom”. Dat gebeurt echter niet. God schakelt wel een engel in. “Want engelen zijn dienende geesten ten dienste van hen, die het heil beërven” (Hebr. 1:14). Maar God gebruikt die engel niet om het heil te verkondigen. Wel om de evangelist aanwijzingen te geven betreffende de plaats waar hij zijn dienst moet verrichten. We mogen daaruit de conclusie trekken, dat God het heil wil laten verkondigen door mensen, die zelf dat heil hebben ervaren. Een engel kan veel beter dan wij spreken over de grootheid en de majesteit van God, maar hij kan niet spreken over het verloren zijn voor God, en van de vergeving van zonden weet hij evenmin.
Als algemene regel geldt dat God slechts die boodschappers wil gebruiken die kunnen staan achter de boodschap die ze brengen. Als het moet kan God zelfs een Bileam gebruiken, maar dat is dan wel uitzondering!
Het eeuwig evangelie
Zo komen we tot het derde evangelie, dat “eeuwig evangelie” wordt genoemd. De oproep die erin is vervat houdt in: God als Schepper te eren en wel met het oog op het feit, dat de tijd van het gericht aanstaande is. Zo goed als in de twee andere gevallen het betreffende evangelie door een bijvoeglijk naamwoord of omschrijving nader is bepaald, zo is dat ook hier, het wordt het eeuwig evangelie genoemd. De inhoud van de boodschap verklaart die naam. De boodschap om God als Schepper te eren is namelijk een getuigenis, dat vanaf de Schepping gegeven is.
Sterker gezegd: dat door de schepping zelf gepredikt wordt. Psalm 19 zegt het zo mooi:
“De hemelen vertellen Gods eer,
en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen;
de dag doet sprake toestromen aan de dag,
en de nacht predikt kennis aan de nacht.
Het is geen sprake en het zijn geen woorden,
Hun stem wordt niet vernomen:
Toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde
en hun taal tot aan het einde der wereld”.
In het nieuwe testament stemt Paulus hiermee in met de woorden:
“want van de schepping der wereld af worden, wat van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, uit zijn werken gekend en doorzien” (Rom. 1:20).
De grote fout van het heidendom is dat men deze “prediking” verworpen heeft en God niet heeft verheerlijkt of gedankt (Rom. 1:21), met alle gevolgen van dien. Dit getuigenis van de schepping is doorgegaan ook toen het evangelie van het koninkrijk werd verkondigd door de discipelen. Het gaat nu door in deze tijd van genade voor de volken.
Als de gemeente is opgenomen en Israël weer het volk van Gods getuigenis op aarde wordt, zullen de uitverkorenen onder hen opnieuw de komst van het koninkrijk prediken, maar ook dan gaat de prediking van de schepping.
Maar waarom wordt er dan in Openb. 14:6 een engel uitgezonden om deze boodschap nog eens te onderstrepen? Openb. 14 beschrijft de tijd dat de antichrist op aarde zal woeden en dat het beeld van het beest aangebeden zal worden (Openb. 13:8). Dan is de afval gekomen (2 Thess. 2:3).
Geestelijk gezien zal het op aarde donkerder zijn dan ooit.
Dan laat God het evangelie in zijn meest elementaire vorm klinken, niet alleen woordeloos door de schepping, maar ook door rechtstreekse prediking. In die donkere tijd, waarin de antichrist zich vertoont dat hij god is, vraagt god van de mens niet meer dan dat hij Hem eert en vreest als Schepper en Rechter. Ook in dit geval is het duidelijk, dat de inhoud van de boodschap de grenzen van het ervaringsterrein van de boodschapper niet overschrijdt.
Hoe we ons deze prediking door een engel moeten voorstellen is een andere zaak. Dat doet er ook minder toe. De kwestie waar het om gaat is, dat God verschillende “bedoelingen” heeft, dat wil zeggen verschillende bedieningen. Die verschillende bedieningen zijn kenmerkend voor de betreffende tijden of eeuwen waarin ze worden uitgeoefend.
En wel heel duidelijk is, dat het evangelie dat nu verkondigd wordt wat anders is dan ’t eeuwig evangelie. En dat de tijd waarin wij leven een andere is als de tijd van de grote verdrukking.
Noot:
Na het schrijven van dit artikel is mij gebleken dat “Aktueel Evangelie” een blad is dat wordt uitgegeven in verbinding met de zgn. “Zevendaags Adventisten”. Ik heb de indruk dat men door toezending van proefexemplaren bezig is abonnees voor dit blad te werven. Omdat de inhoud bij een eerste indruk aantrekkelijk lijkt, zij men gewaarschuwd.