Mattheüs 10:23 – Kritisch commentaar
Geen vanzelfsprekende zaak meer
In een artikelenreeks onder de titel “Het Israëlprobleem” schreef ik in 1971, dat Israël in het middelpunt stond van de politieke en theologische belangstelling. Daaraan is sinds die tijd niets veranderd. In de politieke berichtgeving haalt deze bedreigde staat nog altijd de voorpagina van de wereldbladen. En in godsdienstig opzicht rollen de boeken van de pers, die zich op de een of andere wijze bezighouden met de vraag of dit oude volk van God nog eens een rol zal spelen in de heilshistorie.
Wat dit vraagstuk betreft wint de gedachte, dat Israëls rol nog niet is uitgespeeld, duidelijk terrein. Zij, die leren dat de kerk van de nieuwe bedeling volledig en voorgoed de plaats van Israël heeft ingenomen, worden hierdoor gedwongen hun opvatting met duidelijke argumenten te verdedigen. Op zichzelf is dat een gunstige zaak. Vroeger werd het immers haast als vanzelfsprekend beschouwd, dat door de verwerping van de Messias de rol van Israël in de heilshistorie was uitgespeeld. Men achtte het vrijwel niet nodig hiervoor nog verdere argumenten aan te voeren, althans niet in de werken, die bedoeld waren voor het grote publiek. Met deze vermeende vanzelfsprekendheid was echter niemand gediend. Wat dat betreft is het goed dat ze tot het verleden behoort. Zo worden dan nu in toespraken en publicaties de argumenten aangevoerd, die bedoeld zijn om het vroeger algemeen aanvaarde standpunt te verdedigen. Deze argumenten zijn waard om getoetst te worden. Wie er kennis van neemt, wordt er voor bewaard om het eigen standpunt als iets vanzelfsprekends aan te nemen en om neer te zien op hen, die Israël hebben afgeschreven.
Aanvulling gewenst
Aan het toetsen van deze argumenten hoop ik een artikelenserie te wijden. Daarmee geef ik een aanvulling op de hierboven genoemde serie over “Het Israëlprobleem”, waarvan intussen in brochurevorm reeds een tweede druk is uitgekomen. Hierin is wel het oude kerkelijke standpunt over Israël in zijn algemeenheid aan de Schrift getoetst, maar heb ik niet alle argumenten besproken, die vóór dit standpunt zouden kunnen worden aangevoerd. Het lijkt me gewenst dit alsnog te doen. Enerzijds om hen, die op deze argumenten geen direct weerwoord hebben, te dienen, anderzijds om hen, die deze argumenten aanvoeren, zo mogelijk van hun ongelijk te overtuigen. Dit laatste niet om gelijk te willen krijgen, maar omdat een juiste blik op Israël en de kerk van zo ontzaglijk veel belang is voor het persoonlijk geestelijk leven.
Judaïstische invloeden worden er door teruggedreven, de verwachting op de rijke zegeningen, die in Jezus Christus ons deel zijn, wordt er door verruimd. Uit een jarenlange ervaring als evangelist zou ik voorbeelden te over kunnen geven, die het bovenstaande bevestigen. Deelnemers aan een bijbelclub gaven hun gevoelen weer met de woorden: “Waarom is dat ons nooit eerder duidelijk gemaakt?” Een familie merkte op: “Wat het oude testament betreft hebben we er nu een bijbel bij gekregen”. Veel meer van deze reacties zou ik kunnen aanvoeren. Geve de Heer, dat deze bespreking er nog meerdere aan mag toevoegen.
Volledigheidshalve merk ik op, dat de te bespreken argumenten zijn ontleend aan publicaties, referaten, gevoerde correspondentie en gesprekken.
Om niet de aandacht te veel bij personen te bepalen, worden de betreffende bronnen niet vermeld, mede niet omdat privé-correspondentie bronvermelding niet zonder meer toestaat.
Waar zit de fout?
In “Het Israëlprobleem”is gesteld dat iemands visie op Israël bepaald wordt door zijn visie op de kerk. De algemene kerkelijke opvatting is namelijk, dat de gemeente, of kerk, van Adam af bestaat en tot de jongste dag op aarde blijft bestaan. Vóór de wetgeving op de Sinaï werd de kerk gevormd door de individuele gelovigen, vervolgens vormde Israël de kerk en met de pinksterdag overschreed de kerk de grenzen van het Joodse volksbestaan en werd ze wereldkerk, zo stelt men. Het is duidelijk, dat volgens deze visie er voor Israël als volk geen heil meer bestaat. Als Israël weer een rol in de heilshistorie zou spelen, zou dat volgens deze opvatting betekenen, dat de kerk op retour zou gaan en weer de engte van het Joodse volksbestaan zou opzoeken.
Voor een Joodse kerk in het verleden schept men wel ruimte, maar een Joodse kerk in de toekomst kan men niet plaatsen. Dit laatste is zeer terecht, maar de reden ervoor is volkomen wankel. In het verleden heeft men Israël de rol van “kerk van de oude bedeling” opgedrongen, maar dat is geen reden om haar een rol in de toekomst te ontzeggen. Omgekeerd laat men de kerk de functie van het Israël van de nieuwe bedeling vervullen, of wel men spreekt van de kerk als het geestelijk Israël. Als men daarmee enkel bedoelde dat Israël in het verleden een type of schaduwbeeld is van de gemeente, dan zou daartegen moeilijk enig bezwaar ingebracht kunnen worden. Het zou tenminste niet gebeuren door hen die een toekomst van Israël voorstaan, want er zijn nauwelijks vuriger aanhangers van de typologie dan zij. Maar dat is het punt dan ook niet. Het gaat er om, dat men de kerk volledig en voorgoed de plaats van Israël in de heilshistorie laat innemen, waarbij alle onvervulde profetieën in geestelijke zin op haar zouden moeten worden toegepast, hetzij op haar loopbaan hier op aarde, hetzij op haar bestaan in de eeuwige toestand.
Dit standpunt brengt een zeer inconsequente Schriftverklaring met zich mee, namelijk dat alle vervulde profetieën (voor zover ze geen beeldspraak gebruiken) wel letterlijk genomen worden, maar alle onvervulde profetieën niet. Men hanteert dus twee exegetische sleutels voor één en dezelfde zaak, te weten de profetie. Ik zeg dit met nadruk, omdat men “ons” verwijt dat we alles maar star letterlijk nemen en geen onderscheid maken tussen historische en profetische boeken, enz. Dit verwijt is echter totaal ongegrond, want dit onderscheid maken we wel. Maar dat houdt voor ons niet in dat de profetie niet letterlijk bepaalde historische feiten zou voorzeggen. Is de geboorte van Jezus Christus te Bethlehem soms niet een historisch feit? En is dit niet letterlijk door de profeet Micha voorzegd? Is het niet een feit, dat Jezus Christus in het graf van een rijk man gelegen heeft? En is dit niet in duidelijke bewoordingen voorzegd?
Welnu, dan is het inconsequent om voorzeggingen, die in dezelfde zin over toekomstige gebeurtenissen spreken, een letterlijke vervulling te ontzeggen. Nu moet ik er direct bij zeggen, dat men voor deze inconsequentie argumenten aanvoert, men beroept zich namelijk op teksten uit het oude testament, die in het nieuwe worden aangehaald, en die dan vergeestelijkt op de gemeente worden toegepast. Wat de draagwijdte van die teksten is, zullen we grondig moeten bespreken, want van alle soorten argumenten waarop de vergeestelijkingtheologie zich beroept, is deze groep het meest ter zake.
En de uitspraken in het nieuwe testament dan?
Behalve met het probleem van deze inconsequente verklaring van de profetische mededelingen zit men nog met een moeilijkheid. En wel deze, dat het nieuwe testament profetische uitspraken over Jeruzalem, Judea, Israël, de tempel enz. bevat.
Dat de oudtestamentische profetieën onder Joodse beelden en begrippen zouden spreken over wat de kerk in deze tijd wedervaart, of wedervaren zal, is nog aannemelijk. Deze profetieën zijn immers uitgesproken in de tijd dat Israël nog een rol in de heilshistorie speelde. Maar voor de aanhangers van de vergeestelijkingtheologie moet het toch vreemd zijn, dat de nieuwtestamentische profetieën ook nog van deze Joodse begrippen en voorstellingen gebruik maken. Veel van deze profetieën zijn uitgesproken toen de verwerping van Israël zich al duidelijk aftekende, of al een feit was. Om concreet te zijn, wil ik er puntsgewijs een paar noemen.
a. Als de Heer zijn discipelen de eerste keer in Israël uitzendt, zegt Hij: “Gij zult met de steden van Israël geenszins rond zijn gekomen voordat de Zoon des mensen zal komen” (Matth. 10:23).
Dat de Heiland hier niet doelt op zijn komen in de betreffende steden tijdens zijn omwandeling hier op aarde, zoals sommigen hebben beweerd, blijkt uit Matth. 24:27, 30 en 39, waar heel duidelijk op de wederkomst in de eindtijd bedoeld wordt.
Het blijkt ook daaruit, dat na deze uitzending de Heer niet in de betreffende steden komt en de uitgezonden discipelen vóórkomt, maar dat zij juist na volbrachte taak bij Hem komen.
Verder blijkt het uit vers 18, want dit vers is toen niet in vervulling gegaan, en uit vers 22, waar de term “einde” niet ziet op het levenseinde van de discipel, maar op het einde van de tijden (vergel. Matth. 24:6, 13 en 14). Aan een letterlijke vervulling in het verleden valt dus niet te denken. Voor hen, die Israël geen rol meer toekennen, zit een letterlijke verklaring in de toekomst er ook niet in. Men moet dus gaan vergeestelijken. Daarbij rijzen twee vragen. Ten eerste waarom blijft de Heer in Joodse begrippen spreken? Ten tweede: wat moeten we onder “de steden van Israël” verstaan? Van Israël geestelijk Israël maken is één ding, maar de “steden van Israël” ergeestelijken is een tweede.
b. In Matth. 24 spreekt de Heer, zoals reeds aangeduid, onmiskenbaar over de eindtijd. Ook hier worden nog steeds Joodse begrippen gebruikt, zoals: “de gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël de profeet” (vs. 19);
“de heilige plaats” (vs. 15), waar de discipelen onmogelijk iets anders dan de tempel onder konden verstaan;
“zij, die in Judea zijn” (vs. 16);
“op een sabbat” (vs. 20).
Al weer rijst de vraag: waarom dit spraakgebruik? Als de Heer dan over de gemeente wilde spreken, waarom heeft Hij die dan niet genoemd? Ten opzichte van het vorige punt spreekt dit temeer, daar Hij het bij voorgaande gelegenheden duidelijk over de gemeente gehad heeft (zie Matth. 16:18 en 18:17). Verder benijd ik hen niet die van deze termen een vergeestelijkte verklaring moeten geven.
c. Paulus spreekt in Rom. 11:25 over de verharding, die over Israël is gekomen. Dat hij hierbij letterlijk Israël op het oog heeft, stemt iedereen toe. In hetzelfde vers spreekt hij over “de volheid van de volken”. In het licht van vers 11 en 13 zal wel niemand ontkennen, dat hier letterlijk de volken zijn bedoeld. Maar als hij in vers 26 schrijft: “en zo zal heel Israël behouden worden”, dan moet hier volgens de vergeestelijkingtheorie opeens het geestelijk Israël, of wel de kerk, bedoeld zijn.
Hier dus een inconsequente exegese in één zin, terwijl we totaal in het duister tasten over de vraag waarom Paulus dan niet gewoon gesteld heeft: “zo zal de hele gemeente behouden worden”.
d. Uit het boek Openbaring kan men nog aanvoeren:
honderd vierenveertigduizend uit alle stammen van Israël, die kennelijk onderscheiden worden van de “grote schare” uit de volken (Openb. 7);
“de tempel van God” (Openb. 11);
“destraat van de stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, waar ook hun Heer gekruisigd is” (Openb. 11).
Deze tekst is daarom zo merkwaardig, omdat hier duidelijk aangegeven wordt, dat er vergeestelijkt spraakgebruik plaatsvindt. Als dat hier gebeurt, waarom dan niet in alle hierboven genoemde gevallen, waar het, gezien het misverstand, zo dringend nodig lijkt.
Uit Jesaja 1:10 volgt al dat met dit geestelijke Sodom de stad Jeruzalem is bedoeld. Het wordt echter nog versterkt door de toevoeging “waar ook hun Heer gekruisigd is”. Dit maakt het onmogelijk dit hoofdstuk op de kerk toe te passen, of zich te beroepen op het argument dat het boek Openbaring natuurlijk niet zo letterlijk genomen mag worden.
Nog twee soorten argumenten
Na deze kleine uitweiding keer ik terug tot mijn onderwerp en geef een opsomming van de soorten argumenten, die voor de vergeestelijkings-methode schijnen te pleiten.
De eerste groep argumenten wordt gevormd door de teksten in het nieuwe testament, die aanhalingen zijn uit het oude testament. Hierboven werd daarop al gezinspeeld. Omdat iemands kerkvisie bepalend is voor zijn kijk op Israël, zijn alle argumenten, die naar voren gebracht worden om te bewijzen dat de kerk wel van Adam af bestaat, evenzoveel argumenten voor de opvatting dat de kerk van deze bedoeling het geestelijk Israël is.
Deze tweede groep argumenten is eenvoudig te weerleggen door na te gaan wat de Schrift zegt over het bouwen van de gemeente en over de wezenskenmerken, die zij bezit.
In de derde plaats worden er argumenten van algemene aard naar voren gebracht. Men ontleent die aan nieuwtestamentische uitspraken en voorstellingen betreffende Christus en de gemeente.
Ook hier is de weerlegging niet moeilijk. In de meeste gevallen toch gaat men hier uit van wat nog bewezen moet worden.
Dit eerste artikel is niet veel meer geworden dan een terreinverkenning. De volgende keer hoop ik aan de behandeling van de argumenten zelf te beginnen en dan wel in de tegengestelde volgorde als waarin ze hier zijn vermeld.