Daniël – Belangstelling voor het profetisch woord
Daniël is iemand, die belangstelling heeft voor het profetisch woord. Dit woord nam hij tot richtsnoer voor zijn gedrag. Zijn aandacht is gevallen op de profetie van Jeremia, dat God na een zeventigjarige ballingschap zijn volk herstel zal schenken. Hij neemt dat niet voor kennisgeving aan, integendeel, dat woord brengt hem op de knieën. Daarom kan God aan hem nog meer licht geven wat de toekomst van zijn volk betreft.
Jeremia heeft het licht aangaande Israëls herstel ontstoken. Daniël laat het zijn schijnsel vooruitwerpen over de eeuwen heen tot in de eindtijd. Jeremia profeteerde over zeventig jaren; Daniël over zeventig maal zeven jaren. Jeremia profeteerde over het gedeeltelijke en tijdelijke herstel na de Babylonische ballingschap; Daniël over het finale en volkomen herstel van het gehele volk van God. Menselijkerwijs gesproken heeft Jeremia de flambouw aan Daniël overgedragen en deze houdt hem hoog in de lucht zodat hij zijn stralen in de verre toekomst vooruit werpt. De Goddelijke zijde is dat God aan elke dienstknecht dat licht schenkt, wat Hij nodig acht voor de tijd waarin deze leeft.
Uren, dagen, maanden, jaren…
Bij de bespreking van de zeventig weken stuiten we direkt al op een moeilijkheid die eerst opgelost moet worden. Jeremia sprak over zventig jaren, bij Daniël is echter sprake van zeventig weken:
“Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad” (Dan. 9:24).
Dat dit woord weken niet letterlijk als een week van zeven dagen genomen moet worden, behoeft eigenlijk geen betoog. Een tijdsduur van slechts anderhalf jaar kan in het licht van Jeremia’s 70 jaar moeilijk bedoeld zijn, terwijl een niet geheel aantal jaren ook al niet erg aannemelijk is.
Het woord door “week” weergegeven, behoeft echter niet noodzakelijk een week van zeven dagen aan te duiden. Letterlijk staat er namelijk “zeventig zevens zijn bepaald”. De grote vraag is dus welke tijdseenheid met deze zevens wordt aangegeven. Theoretisch gezien kunnen er uren, dagen, maanden, jaren enz. mee bedoeld zijn. In verband met de relatie tot de profetie van Jeremia moeten we hier echter aan jaren denken. We spreken daarom over de zeventig jaarweken van Daniël.
Jaren en niets anders
Om deze laatste stelling nog beter te funderen moet echter meer “grondwerk” verricht worden. Ten eerste laat Lev. 25:2, 4, 5, 6, 8, zien dat elk zevende jaar een “sabbat” voor het land genoemd wordt.
Het begrip jaarweek behoefde Daniël dus niet onbekend te zijn.
Ten tweede is vers 27 van Daniël 9 niet los te maken van wat in hoofdstuk 7:25 is gezegd. De daar gebruikte uitdrukking “tijd, tijden en een halve tijd” is, zoals we in een eerder artikel gezien hebben, een aanduiding voor drie en een half jaar (zie: Dan. 12:7; Openb. 11:2 en 3; 12:6 en 14 en 13:5, Dat bevestigt dat we met jaarweken te doen hebben.
Overigens wordt de stelling dat het hier om jaarweken gaat door slechts weinig Schriftuitleggers bestreden. Merkwaardig is de opvatting van dr. G. Ch. Aalders. Hij schrijft:
“Wij menen daarom dat het ’t meest juist is de “zeventallen” te verstaan van tijdsruimten van niet nauwkeurig bepaalde duur; het woord “zevental” wordt dan gebruikt, wijl daarin het denkbeeld van afsluiting en afronding, en dus van een zekere eenheid vormend tijdvak ligt” (Korte Verkl. Daniël, blz. 195).
Tegenover de exacte tijdsbepaling van de zeventig jaren van Jeremia zou God aan Daniël dus een vage profetie gegeven hebben, waar de profeet en alle lezers van zijn profetie praktisch niets mee kunnen beginnen!!
De profetie van Jeremia brengt Daniël tot handelen: tot gebed om vervulling. Zijn eigen profetie zou echter als chronologische aanduiding volkomen in de lucht hangen en slechts een symbolische waarde hebben.
Aalders ontkent dat het begrip jaarweek in de Schrift voorkomt, hoewel Lev. 25:7 duidelijk in die richting wijst.
Het verband met hoofdstuk 7 vindt hij ook maar zo-zo, en voorts brengt hij te berde, dat elke chronologische jaarberekening nooit uitkomt.
Hier spelen twee dingen bij hem een rol, ten eerste dat hij “het woord, dat uitging om Jeruzalem te herstellen” niet laat slaan op het bevel aan Nehemia. Ten tweede het feit dat hij het volk Israël voor goed heeft afgeschreven. De oordelen die in deze profetie worden uitgesproken, laat hij op het nationale Israël slaan, en de heilsprofetieën zouden betrekking hebben op de kerk van Christus, het volk van de nieuwe bedeling (a.p. blz. 208).
Ik vermeld dit zo uitvoerig omdat we in het christendom om ons heen nog steeds met deze opvatting te maken hebben.
Ongewenste berekening?
Verder brengt Aalders naar voren, dat als hier een duidelijke chronologische tijdsbepaling gegeven werd, de tijd van de komst van Jezus Christus te berekenen zou zijn geweest.
“En” – zo zegt hij – “het komt ons weinig aannemelijk voor, dat het in de bedoeling Gods zou gelegen hebben een handleiding te geven tot nauwkeurige berekening van het jaar waarin de verschijning van zijn Zoon op aarde zou plaats hebben”.
Dit is tenminste een argument dat enigszins hout snijdt, maar als de profetie nauwkeurig de plaats beschrijft waar Christus geboren zou worden – en dat doet ze: de schriftgeleerden konden het Herodes precies vertellen: Bethlehem – waarom zou ze dan geen nauwkeurige tijdsbepaling mogen geven?
Deze profetie geeft echter helemaal geen nauwkeurige tijdsaanduiding van Christus’ verschijning, maar van zijn sterven (zie vers 26). Het verschil tussen wat Daniël zegt en wat Aalders hem zou willen laten zeggen is van principieel belang. Geen enkele Israëliet kon op grond van de profetie van Daniël in een bepaald jaar te Bethlehem plaats nemen om er de geboorte van de Messias af te wachten. De ouderdom van de Messias op het moment van zijn sterven behoorde immers niet tot het profetisch gegeven.
Slechts kon de Israëliet van een bepaalde tijd zeggen, dat de geboorte van de Messias op handen moest zijn. En als men dat ook “weinig aannemelijk” vindt, dan kan terecht gevraagd worden wat het wijzen op de “tekenen der tijden” met betrekking tot de wederkomst van Christus dan toch wel voor betekenis mag hebben.
Bovendien zou het God vrijgestaan hebben om een nauwkeurige tijdsaanduiding van de geboorte van Christus te geven. Dit spreekt te meer daar Hij deze aankondiging dan tot de tijd van het einde verzegeld gehouden zou hebben (Dan. 12:4).
Uw volk en uw stad
Na deze tijdskwestie krijgen we met een ander probleem te maken, namelijk met de vraag over wie of wat het in deze profetie gaat. Eigenlijk is dat geen probleem, want de profetie spreekt in dit opzicht duidelijke taal. Er zijn echter uitleggers die allerlei problemen opwerpen, of uitleggingen geven waardoor alles wat in deze verzen door de Geest van God aan de orde gesteld wordt, verduisterd wordt.
Welnu, het onderwerp van deze openbaring, die door Sir Edward Denny “de ruggegraat van de profetie” genoemd is, is heel duidelijk het volk Israël en de stad Jeruzalem. Vers 24 spreekt immers over:
“Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad”.
Over dat volk en die stad zijn de onheilen gekomen, die in de wet stonden opgetekend (Lev, 26); over dat volk en die stad sprak Daniël in zijn schuldbelijdenis (Dan. 9:15, 16a, b, 18, 19) en over dat volk en die stad spreekt deze profetie!!
Nog eens de Korte Verklaring
Het druist dan ook tegen alle regels van Schriftuitleg in, als dr. Aalders zoals al aangeduid de oordelen, die in de verzen 25-27 staan opgetekend, op Jeruzalem en het nationale Israël laat slaan, maar de heilsprofetieën van vers 24 op de kerk toepast. Hij schrijft:
“Ongetwijfeld wordt hier de volledige ondergang van het nationale Israël aangekondigd; maar dat nationale Israël is ook slechts de schaduw van het waarachtige volk van God; en door de komst en de dood van Jezus Christus wordt hier geprofeteerd de waarachtige zondenvergeving die van het volk van God het deel zal zijn, en de nieuwe, geestelijke dienst des Heren door dat volk …” (K.V. Daniël, blz. 208).
Met deze verklaring wordt de werkelijke zin van deze verzen echter verduisterd. Daniël heeft de schuld van zijn volk beleden, hij bidt om herstel voor dat volk en voor de stad Jeruzalem, en God geeft artwoord OP DAT GEBED.
Het tijdelijke, gedeeltelijke herstel na de ballingschap neemt de Here als aanleiding om het finale, komplete herstel te verkondigen.
Na de woorden: “Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad” vervolgt de profetie met te zeggen wat er dan over die stad en dat volk bepaald is. En de zes dingen, die dan genoemd worden hebben onmiskenbaar te maken met dat volk en die stad en met niets of niemand anders. Deze zes zijn:
om de overtreding te voleindigen
om de zonde af te sluiten
om de ongerechtigheid te verzoenen
om eeuwige gerechtigheid te brengen
om gezicht en profeet te bezegelen
om iets allerheiligst te zalven.
Met het herstel uit de Babylonische ballingschap is de overtreding niet voleindigd, en de zonde niet afgesloten. Toen is voor Israël de ongerechtigheid niet verzoend. Evenmin is er een gerechtigheid aangebracht. Alle gezichten en profetieën zijn toen niet vervuld. En de allerheiligste, dat wil zeggen de Messias, is toen niet als Koning gezalfd.
God kondigt echter aan, dat er voor Israël en Jeruzalem eenmaal een dergelijk herstel zal aanbreken.
Niet vervuld…
Toen Christus de eerste keer op aarde verscheen, leek deze glorieuze heilstijd voor Israël te zijn aangebroken. De engel sprak erover in de tempel (Lukas 1:16, 17), Zacharia profeteerde ervan (Luk. 1:67-79) en de discipelen zagen ernaar uit (Hand. 1:6; Luk. 19:11).
Israël verwierp echter zijn Verlosser. Daardoor werd de weg gebaand tot openbaring van een raadsbesluit, dat van alle eeuwen verborgen was in God: de vorming van de gemeente (Ef. 3:3-5; Kol. 1:26).
Daarmee is Israël echter niet voorgoed terzijde gesteld. Het bloed, waardoor de gemeente is gereinigd en gekocht, blijft voor hen het bloed van het nieuwe verbond. Op grond van die bloedstorting zullen eenmaal hun zonden worden uitgedelgd en een eeuwige gerechtigheid aangebracht worden. De geschiedenis van Israël is met de openbaring van de gemeente slechts tijdelijk onderbroken.
Dan. 9:24 zal volledig in vervulling gaan als de periode van de gemeente is afgelopen. Niet aan de gemeente gaat ze in vervulling, maar aan “uw volk en uw stad”, precies zoals God het heeft gezegd.
Wie de kerk de plaats van Israël laat innemen, kan deze profetie onmogelijk juist verklaren. Hij moet de exacte termen gaan vervagen. Hij moet de “ruggegraat” gaan verbuigen en verwrikken.
Als we echter “uw volk” op Israël laten slaan en “uw stad” op Jeruzalem, dan kunnen we de profetie “kaarsrecht” laten staan.