Voordat bekend werd dat roken erg slecht is voor de gezondheid en longkanker kan verwekken, waren er onder de ‘broeders’ heel wat rokers. Een gevleugeld gezegde was destijds: ‘Een tevreden roker is geen onruststoker’. Welnu er waren heel wat tevreden rokers in de broederkring. Dat er geen onruststokers onder schuil gingen durf ik niet te beweren, maar dat waren uitzonderingsgevallen. Verschillende rokers waren zo aan hun sigaar gehecht dat ze op weg naar het lokaal nog een sigaar opstaken.
Het was natuurlijk zonde om de peuk die ze overhielden bij het betreden van de lokaliteit weg te gooien. Meestal was er in de gang of de hal wel een richel te ontdekken waar de peuk op kon liggen tijdens de dienst waarin een ander soort reukwerk opsteeg tot eer van God.
Dit gebeurde ook in Den Haag. Of br. H.C. Voorhoeve een tegenstander van roken was, weet ik niet, maar dat hij een hekel had aan al die peuken op een rijtje is bekend, want ik heb van de oudere garde gehoord dat toen hij eens de gang van het lokaal binnenkwam, hij het uiteinde van zijn wandelstok op het begin van de richel legde en dan naar voren liep waarbij hij alle peuken achter elkaar naar beneden kegelde.
Of de broeders na de dienst hun geliefde peuken weer opgezocht hebben vertelt het verhaal niet, maar sommigen waren er misschien wel toe in staat.