Johannes 3:16 / Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 119 (1976)
Behalve het in het vorige artikel genoemde principiële bezwaar, zijn er ook heel wat praktische bezwaren tegen een theologische opleiding aan te voeren. Door het volgen van een theologische opleiding wordt een jongeman gedurende een belangrijk deel van zijn leven gebracht in een bepaalde sfeer, die beslist niet karakteristiek is voor het normale gemeenteleven.
Na een hoeveelheid kennis verzameld te hebben, die niet verwerkt is in de praktijk, wordt zo iemand dan – mag ik het wat losjes zeggen – “losgeslagen” op de gemeente. Dit houdt in dat zo’n jongeman een geweldige kloof moet overbruggen om in woordgebruik, denken en aanvoelen, te gaan staan naast het gewone gemeentelid. De praktijk leert, dat velen het daar moeilijk mee hebben.
Wil het voorgaande zeggen, dat we tegen elk soort studie moeten zijn? Natuurlijk niet. Zonder studie kan iemand niet evangeliseren. Een tekst als Joh. 3:16 is voldoende om een zondaar de weg naar de hemel te wijzen, maar een evangelist is alleen daarmee niet voldoende toegerust. Studie is noodzakelijk, maar dan moet het wel in de eerste plaats Bijbelstudie zijn, en niet in hoofdzaak studie over de bijbel. Daarbij kunnen we gebruik maken van studieboeken en beschouwingen. Wie meent het zonder het licht te kunnen doen dat God aan medegelovigen geschonken heeft, geeft blijk van een hoogmoedige gezindheid. Wel houdt het in, dat we alles wat we lezen toetsen aan de Schrift en het niet aannemen omdat broeder zo-en-zo het zegt. Daarmee zijn we echter niet klaar.
Er bestaat voor bepaalde jongeren in ons midden een gevaar, dat ze zich afsluiten van het leven onder de gelovigen. Ze gaan met hun boekje in een hoekje en verwerven zich in korte tijd een geweldig gewicht aan Bijbelkennis. Wat anderen door persoonlijk onderzoek gevonden en te boek gesteld hebben, kunnen zij in korte tijd zich eigen maken. Met als gevolg dat ze geestelijk topzwaar worden. De kennis is niet verwerkt in de praktijk. Er is geen werkelijk contact met de gelovigen, er ontstaat kortsluiting, wanbegrip enz.
Het voorbeeld van Markus, Timotheüs, Titus en anderen staat echt niet voor niets in de Schrift. Leer en praktijk moeten samengaan.
“Hoe werkt dat nu in de praktijk?”, zult u vragen. In de eerste plaats zo, dat jonge mensen van hun belangstelling getuigen bij alle passende activiteiten te midden van de gelovigen en dat de ouderen hen daarbij betrekken. Dat houdt in, dat we ze jong meenemen bij traktaatverspreiding. Dat ze aanwezig zijn bij straatprediking en meezingen. Dat we jongeren betrekken in zondagsschoolwerk, kampwerk en noem maar op.
In de praktijk leren ze zo, welke bekwaamheden God hen gegeven heeft. Natuurlijk zal dat net als bij Timotheüs voorafgegaan zijn door het onderricht thuis aan de knie van moeder of vader. Dan zal dat gepaard gaan met persoonlijk Bijbellezen, bidden en bestudering van geschriften, bezoeken van conferenties en bijbelbesprekingen.
Wanneer we de jongeren zo betrekken bij allerlei activiteiten, overbruggen we ook wat men noemt de generatiekloof. Vele ouderen, die nu een taak voor de Heer mogen vervullen, kunnen ervan getuigen dat ze in deze praktische weg gevormd zijn en van de oudere gelovigen veel geleert hebben, en samen met hen opgetrokken zijn. Zo min er een generatiekloof bestond tussen Paulus en zijn jonge medewerkers, zo min hoeft er een generatiekloof te bestaan tussen de ouderen in ons midden en de aan ons toevertrouwde jeugd, maar aan ons als ouderen, die onze verantwoordelijkheid ten opzichte van hen niet hebben gevoeld.
Zijn falen
Na deze uitweiding weer terug naar Markus. Markus is dus meegegaan op reis. In het begin ging alles goed. Er werd gewerkt op Cyprus, het geboorte-eiland van Barnabas. Na dit eiland doorgetrokken te zijn, steken ze over naar Perge in Pamfylië en toen bleek het Johannes Markus allemaal te veel te zijn geworden. Hij pakte zijn boeltje bij elkaar en keerde terug naar Jeruzalem. Had hij heimwee gekregen? Misschien wel. Vond hij dit pionierswerk te zwaar? Zeer waarschijnlijk ook dat. In ieder geval liet hij het erbij zitten. Markus had de hand aan de ploeg geslagen, maar hij keek achterom en toen keerde hij om. Daar zal wel innerlijke strijd aan voorafgegaan zijn, en misschien zijn er toen ook al woorden gevallen wie weet. Markus faalde helaas. Jammer is dat.
Jammer als ook in ons midden jonge mensen, die goed begonnen zijn, het erbij laten zitten. Jammer in de eerste plaats voor de Heer. Jammer voor de personen zelf. Ze geven zichzelf een brevet van onvermogen, gebrek aan vertrouwen, of in sommige gevallen van onbedachtzaamheid en overmoed wat hun “uitgaan” betreft. Jammer voor de medegelovigen, die teleurgesteld worden. Iemand op wie ze rekenden, valt ineens weg.
Helaas, het komt voor bij alle soorten werk. Een zondagsschoolwerker of werkster legt het bijltje erbij neer, een zanggroepje verliest een “onmisbare” zanger, een artikelenschrijver zegt zin medewerking op. En zo kan ik wel doorgaan. Het komt helaas voor. Gelukkig hoeft het nooit definitief te zijn. Dat laat de geschiedenis van Markus – en dat is tot onze vertroosting – ook zien. De weg terug is echter vaak lang…
Zijn…
Tja, wat moet ik boven deze perikoop zetten? Zijn eigen weg? Er is namelijk nog wel wat verschil in beoordeling van de volgende episode in het leven van Johannes Markus. We lezen in Hand. 15:37, dat Barnabas op de tweede zendingsreis opnieuw zijn neef Johannes Markus wil meenemen. Paulus is daar tegen en zo wordt Markus in feite de twistappel tussen de beide apostelen. Er is wel gezegd, dat Barnabas hier meer het belang van de persoon op het oog had, dan – zoals Paulus – het belang van het werk. Je zou dat dan niet ongunstig behoeven te beoordelen. Markus moest toch ook weer een kans hebben. Anderzijds is het echter moeilijk aanneembaar dat Paulus het belang van de persoon helemaal niet zou hebben laten meetellen. De vraag is namelijk of Markus zijn falen wel erkend heeft en blijken van herstel heeft gegeven.
In ieder geval zal voor Barnabas de familieband een hartig woordje meegesproken hebben en dat is niet gewenst in geestelijke zaken. Hoe dan ook, de twist is er en Markus gaat niet vrijuit. Hij trekt zich niet terug om de eenheid tussen Barnabas en Paulus te bewaren, of iets van dien aard.
Bij de beoordeling van deze situatie zullen we toch vooral op de tekst moeten afgaan, waar staat, dat Barnabas Markus meenam en weer naar zijn geboorte-eiland Cyprus afvoer, terwijl Paulus Silas als reisgenoot koos en afreisde “door de broeders aan de genade van God opgedragen”. Dat laat zien dat de broeders in Antiochië toch kennelijk in de reis van Paulus vertrouwen hebben gehad. Het wettigt de conclusie, dat ze zo niet stonden ten opzichte van Barnabas en Markus. Het zwijgen van de Schrift over een opdragen van deze beide laatste bij de Heer moet hier, na de vermelding van de twist, als een sprekend zwijgen beschouwd worden.
Zijn herstel
Gelukkig is het voorgaande niet het laatste wat we over Markus horen. Spreekt de Schrift over falen, er is ook sprake van herstel. In Kol. 4:10 wordt zijn naam namelijk voor de zevende maal vermeld en nu weer enkel in gunstige zin. Paulus doet aan de gemeente te Kolosse de groeten van Markus, de neef van Barnabas, en noemt hem als een van de medearbeiders, die hem tot troost zijn geweest. Ook in de brief aan Filémon wordt hij een medearbeider genoemd (vers 23).
Daaruit blijkt dat Markus niet alleen in de dienst hersteld is, maar ook dat de twist is bijgelegd. Het is erg jammer als er onder broeders verwijdering ontstaat. De enige die daar belang bij heeft, is Satan. Maar deze tegenstander van God hoeft niet het laatste woord te hebben. Er is herstel mogelijk. En hoe blijkt de rijkdom van Gods genade in zo’n herstel.
Ook heir laten zich voorbeelden uit de praktijk aanhalen. Laat me echter niet op die voorbeelden de aandacht vestigen, maar op de voorwaarden tot herstel, die bestaan in: erkenning van schuld en een aanvaarding van elkaar zoals Christus ons aanvaard heeft.
Zijn kwaliteiten
Er is niet slechts een herstel en verder een op een afstand voortleven, om nieuwe botsingen te voorkomen. Nee, er is medewerking, zoals uit Kol. 4 blijkt en ook waardering. In 2 Tim. 4:11 lezen we namelijk: “Neem Markus mee en breng hem hier, want hij is mij van veel nut voor de dienst”.
Paulus erkent dus dat Markus kwaliteiten heeft die hem nuttig maken bij de dienst. Hij heeft volle waardering voor hem, en brengt dat ook tot uiting.
Zijn groei
Een laatste vermelding treffen we aan in 1 Petr. 5:13, waar Petrus schrijft: “U groet de mede-uitverkorene in Babylon en Markus mijn zoon”. Kennelijk is dit bedoeld als geestelijke zoon, zoals in veel andere gevallen (zie 2 Tim. 2:1; Titus 1:3 enz.).
Wat de tijd betreft gaat deze vermelding misschien aan die in 2 Tim. 4 vooraf. Maar het herstel van Markus is niet pas ingetreden toen Paulus deze tweede brief aan Timotheüs schreef. Dit volgt trouwens al uit Kol. 4.
Welnu, dan laat deze vermelding zien, dat Markus Nu een volwaardig werker is geworden. Ver van huis treedt hij op als medewerker van weer een andere arbeider van de Heer. In alle opzichten is zijn aanpassingsvermogen en zijn geestelijke kracht toegenomen en zijn toewijding aangewakkerd.
Zijn evangelie
Zoals gezegd draagt één Bijbelboek de naam van Markus. Hierbij valt iets moois op te merken. Om dat duidelijk te maken volgt hier een korte karakteristiek van de vier evangeliën:
Mattheüs stelt ons de Heer Jezus voor als de Koning, geschreven door een vroegere tollenaar.
Lukas stelt ons de Heer voor als de Zoon des mensen en is geschreven door een geneesheer.
Johannes stelt ons de Heer voor als de Zoon van God, die kwam om de wereld te redden.
Markus stelt ons de Heer voor als de dienstknecht, die onversaagd heeft gearbeid. En dat is geschreven door een dienaar, die het er eest bij liet zitten. Een onnutte dienstknecht, die echter werd hersteld en nuttig werd gemaakt door de Heer.
Markus, een waarschuwing en een voorbeeld. Wat fijn, dat het voorbeeld ter navolging de negatieve episode in zijn leven zo glansrijk overtreft.