Genesis 4:4 / Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 120 (1977)
Kritisch commentaar
In “Waarheid en Eenheid”, het blad van verontruste Gereformeerden, las ik in het nummer van 19 maart 1977 een interessant artikel over de namen van God. De schrijver, predikant M. Vreugdenhil, besteedt daarin ruimschoots aandacht aan de naam Here en verdedigt met klem de schrijfwijze Here en de uitspraak van de naam, die daarmee in overeenstemming is. En ik moet zeggen, dat zijn argumenten krachtig overkomen, hoewel ze me tenslotte niet overtuigd hebben.
Uit zijn artikel neem ik enkele gedachten over om hem daarna woordelijk te citeren.
De naam Here is de weergave van een van de namen van God, die in het Hebreeuws met vier letters is aangegeven. In onze taal zijn dat de letters JHWH.
Hoe we deze Hebreeuwse naam moeten uitspreken weten we niet. Het is namelijk zo, dat het oude Hebreeuwse schrift alleen maar medeklinkers kende. De klinkers van de woorden werden wel gesproken, maar niet geschreven. Pas vanaf de tweede eeuw na Christus begon men de oudtestamentische geschriften bij het overschrijven van klinkers te voorzien. Zij die zich met de overlevering van de oorspronkelijke tekst bezighielden waren de Masoreten. Van de normale Hebreeuwse woorden wisten zij wel hoe die uitgesproken werden en welke klinkers men er dus moest bijschrijven, maar van JHWH wisten ze dat niet. Dat kwam omdat de Joden deze naam van God te heilig vonden om uit te spreken, zij gebruikten voor God een andere naam (of een omschrijving, J.G.F.). Zo is bijvoorbeeld de naam Adonai bekend. Wat hebben de Masoreten nu met JHWH gedaan, hoe hebben ze die naam gevocaliseerd? Wel, ze plaatsen daar de klinkers in van een andere Godsnaam (Adonai, J.G.F.) en zo ontstond de naam Jehovah. Een naam, die zeker onjuist is. Maar is Jahweh beter, of moet het Jeve, Jahu, Jho zijn, zoals anderen beweren?
We weten het niet.
En nu vervolgt ds. Vreugdenhil letterlijk:
“Daarom is het zelfs dwaas, als de Statenvertaling Here gebruikt (bedoeld zal zijn Heere, J.G.F.), of de nieuwe vertaling Here, dan te gaan spreken van de Heer. Juist omdat niemand weet hoe het tetragrammaton (de vier letters, J.G.F.), vertaald moet worden, juist daarom zeggen vele Joden “de Eeuwige” en hebben onze vertalingen Here om aan te duiden, dat het tetragrammaton bedoeld wordt. Dwaas, nog eens, is het zelfs met de moderne tijd mee te gaan en in plaats van Here “Heer” te zeggen. Als we de Here God “Heer” noemen, geven we Hem een heel andere naam dan Here. Het is trouwens helaas niet het enige voorbeeld, dat zgn. modern-doen tot dwaasheid brengt”.
Met de laatste zinsnede zijn we het roerend eens. Nu is in onze kring het gebruik van het woord Heer al meer dan een eeuw oud, dus in dit geval niet meer aan “modern-doen” toe te schrijven. Wel kan de vraag gesteld worden, of zij die ons in dit gebruik zijn voorgegaan in hun tijd dan “dwaas gedaan hebben” om van Here op Heer en van Here op Heer over te gaan.
Het betoog van ds. V. komt hierop neer, dat de naam Here de weergave is van een eigennaam van God en daar we niet weten hoe die eigennaam geluid heeft, zou het dwaas zijn de oude weergave Here te gaan veranderen. Als de zaak zo ligt, dan heeft verandering inderdaad geen zin en zou zelfs dwaas aandoen.
Toch meen ik dat er een fout in de redenering van ds. V. schuilt. De zaak is namelijk, dat de Statenvertalers de eigennaam JHWH heel anders behandeld hebben dan andere eigennamen. Deze laatste hebben ze, al of niet de Masoretische vokalisatie volgend, van klinkers voorzien; de naam JHWH hebben ze echter door een heel andere naam weergegeven en nog wel een, die in het Hollands niet de betekenis van JHWH weergeeft. Dat laatste zou namelijk nog het geval hebben kunnen zijn. Dan zou men de eigennaam JHWH naar zijn betekenis vertaald hebben. Dit had gekund door “de Getrouwe”, “de Eeuwige” of “de Zijnde”. Dat is echter niet gebeurd, men heeft de eigennaam JHWH in het Hollands weergegeven door een aanspreektitel, waarin de eerbied voor het Opperwezen is uitgedrukt. En om aan te geven dat men de naam JHWH weergaf, zette men Here, terwijl Adonai met Here werd aangeduid. In beide gevallen dan nog met drie e’s, volgens de toenmalige schrijfwijze.
Als ds. V. gelijk had, heeft hij zich trouwens aan een inconsequentie schuldig gemaakt, want hij heeft in zijn artikel doorlopend Here geschreven en dit had Heere moeten zijn, want zo hebben de Statenvertalers JHWH weergegeven. Deze laatste hebben met de weergave van JHWH door Heere eigenlijk het voorbeeld gevolgd van de “zeventigen” die indertijd het Hebreeuwse oude testament in het Grieks vertaalden. Deze vertalers zaten met dezelfde moeilijkheid als de Statenvertalers. Zij moesten JHWH in het Grieks weergeven en wisten evenmin hoe JHWH eigenlijk luidde. Ze kozen toen het woord “kurios”. Dit is echter geen naam, maar een titel die eigendomsrecht uitdrukt. De keizer in Rome werd ook met “kurios” aangeduid (zie Hand. 25:26). Van dit “kurios” is ons “heer” een vrij goede vertaling. Het is echter geen eigennaam 1) maar een titel.
Dat de naam Here of HERE als titel opgevat moet worden laten de Statenvertalers zelf zien door het lidwoord ervoor te plaatsen.
Zo lezen we in Gen. 4:4: “De Here sloeg acht op Abel” terwijl daar JHWH in het Hebreeuws staat en deze naam uiteraard geen lidwoord voor zich heeft. Wij spreken toch ook niet van “de Mozes”, “de Paulus”, of welke nadere bepaling ook, tenzij in uitzonderingsgevallen, zoals: “Deze Mozes is het, die tot de zonen van Israël gezegd heeft…” (Hand. 7:37).
Een dergelijke uitzondering doet zich wat JHWH betreft zelfs ook niet voor. Ik neem hier van een ander de volgende verklaring over:
Het O.T. spreekt wel van “de” Elohim, de ware God, in tegenstelling tot alle valse goden, maar het O.T. spreekt nooit over “de” JHWH, want JHWH is de naam van de enige, de ware God. Israël spreekt wel over “mijn Elohim” maar nooit over “mijn JHWH”, want als een Israëliet spreekt over “mijn Elohim” bedoelt hij JHWH. Het O.T. spreekt wel van de “Elohim van Israël”, maar niet van de “JHWH van Israël”, want er is geen andere JHWH. Er wordt gesproken over “de levende God”, maar niet van “de levende JHWH”, want JHWH is niet anders te denken dan als de Levende (Girdlestone, Old Testament Synonyms).
Het gebruik van “de Here” laat dus duidelijk zien dat de Statenvertalers een eigennaam met een titel of een soortnaam hebben weergegeven.
Nu de aanspreektitel Here, die vroeger voor elk hoger geplaatst persoon gebruikt werd, in de loop van de tijden in Heer veranderd is, werkt het echter juist verwarrend als men voor JHWH de naam Here blijft gebruikten. Men suggereert dan dat we in onze taal met een eigennaam te doen hebben, terwijl dat helemaal niet het geval is.
Veronderstel dat we op dit ogenblik voor het eerst de bijbel in het Nederlands zouden vertalen. Als we dan precies zo te werk gingen als de Statenvertalers indertijd hebben gedaan, dan gaven we JHWH met Heer en Adonai met Heer weer. Het verschil in schrijfwijze tussen deze twee geeft dan aan dat we in het oorspronkelijke met twee verschillende namen, of, zo u wilt, met een naam en een titel te doen hebben. Bij nader inzien meen ik dan ook dat het artikel van Ds. V. zich in feite tegen hemzelf keert.
Met meer recht dan dat de oude schrijfwijze “Godt” aangepast is aan het latere gebruik en in “God” veranderd is, moet de naam HERE en Here aangepast worden. Anders roepen we kunstmatig iets in het leven (dat is trouwens al gebeurd) dat niet de bedoeling van de Statenvertalers is geweest en dat niet in overeenstemming is met de werkelijkheid.
1) Dat je de schrijfwijze van een eigennaam niet mag veranderen is trouwens taalkundig ook niet vol te houden. Denk aan Izak = Izaäk.