Betreft: 2 Ko 7:10
Vraag:
Droefheid kun je toch niet bij jezelf maken. Maar zonder droefheid is er geen echte omkeer naar God. En toch is de mens verantwoordelijk om zich te bekeren en is er van Gods kant geen verhindering?! Dit is toch tegenstrijdig?
Antwoord:
De hier bedoelde droefheid wordt gewerkt door het Woord van God gepaard gaande met de werking van de Geest van God. Het Woord van God houdt ons voor, dat we gezondigd hebben en dat we zondig zijn wat onze aard betreft. De prediking van Gods Woord gepaard met de werking van Gods Geest brengt ons ertoe te erkennen: ‘Ja, Heer U hebt gelijk, mijn eigen hart veroordeelt mij’.
Deze uitwerking van het gepredikte woord zien we in Hd 2 37 heel duidelijk. Petrus heeft zijn toehoorders voorgehouden wat ze gedaan hebben. Als ze dat horen worden ze in het hart getroffen. Ze krijgen berouw en zeggen: Wat moeten we doen? Daarmee bedoelen ze of er nog een mogelijkheid is om verlost te worden van de geweldige schuld die op hen ligt. Het antwoord van de apostel luidt, dat ze zich moeten bekeren en zich moeten laten dopen. Ze moeten nu openlijk erkennen schuldig te staan en de zijde kiezen van de verworpen Christus. Ze doen dat ook.
Door de prediking brengt Gods Geest de mens tot droefheid, tot inkeer. Dit in het hart getroffen zijn moet echter gevolgd worden door een duidelijke keuze voor Christus, zoals we dat in Hd 2:38 vinden.
Aan de ene kant is er Gods Werk. De Here God laat het Woord prediken en Hij werkt door Zijn Geest. Aan de andere kant is er de verantwoordelijkheid van de mens om zich te bekeren, om te luisteren naar het Woord en zijn hart niet te verharden. Hoe deze twee zijden samengaan kunnen we als mens niet vatten. Dat om de eenvoudige reden dat we mens zijn en niet God. Het is er mee als met de wegvoering van Jozef naar Egypte. Enerzijds is dat het werk van de broers die hun broer verkocht hebben (Gn 45:4) anderzijds is dit het werk van God (Gn 45:6; 50:20) die boven alle dingen staat en alles in de hand heeft.