Betreft: 2 Th 3: 10
Vraag:
Kunt u nader uitleggen hoe het zit met de verplichting om te werken. Er zijn toch mensen die niet meer kunnen werken of geen werk kunnen vinden?
Antwoord:
Bij de beantwoording van deze vraag moeten we onderscheid maken tussen
(a) het algemeen geldende principe ofwel de hoofdlijn, en
(b) de uitzonderingsgevallen.
(a) Voor het algemene principe geeft de Bijbel ons aanwijzingen en wel dat:
- de mens behoort te werken voor zijn onderhoud. Dat volgt uit 2 Th 3: 10.
- arbeid geen gevolg is van de zondeval, want vóór de zondeval moesten Adam en Eva al werken.
- door de zondeval het werk moeizaam geworden is.
- dat de mens een schepsel van God is, uitgerust met bekwaamheden die hij kan ontwikkelen in en door de arbeid. Dit zijn vaststaande gegevens.
(b) Dan nu de praktijk. Door de zondeval leven we in een gebroken, van God afvallige wereld. Zoals gezegd bracht dat met zich mee dat het werk met ‘zweet’ gepaard zou gaan, met moeite.Wil dat zeggen dat elk mens zich dagelijks in het zweet werkt? Nee, door technische vondsten e.d. weet we het werk soms gemakkelijk te maken, maar dat doet aan het hoofdprincipe niet af. Is het nu geen zweet dat men stort, dan pijnigt men zijn hersens om een bedrijft te runnen, heeft men moeite de wagen op de rails te houden, enz.
Daarnaast zijn er velen die geen werk kunnen krijgen. Dan kan men zijn gaven niet in betaald werk ontplooien. Wel zal men moeten proberen werk te krijgen. Zolang dat niet lukt kan men zich mogelijk bezighouden met vrijwilligerswerk. Klusjes doen bij deze en gene. Een zinnige hobby erop na houden e.d. Men moet in ieder geval toch proberen iets te vinden om bezig te zijn.
Als men werk heeft, betekent dat ook nog niet dat alles ideaal is. Het kan gebeuren dat dit werk niet overeenkomt met de capaciteiten die men heeft. Ook hier werken de gevolgen van de zondeval door. Gebrek aan passend werk, naijver waardoor promotie geblokkeerd wordt, harde concurrentie en noem maar op spelen allemaal een rol.
Ook ziekte en invaliditeit kunnen iemand buiten het arbeidsproces zetten en soms zo hulpbehoevend maken dat van ontwikkeling van gaven geen sprake meer kan zijn. Dat drukt iemand wel helemaal met de neus op het feit dat het bestaan hier en nu ver van volmaakt kan is.
Maar zoals gezegd, moeten we het algemeen geldende principe en de praktische mogelijkheden onderscheiden. Wel zullen we ons moeten inspannen om zoveel mogelijk aan het werk te blijven, om iets om handen te hebben. In de praktijk blijkt vaak pas voor welk werk we capaciteiten hebben.Meestal is dat het werk dat ‘ons ligt’, we voelen ons er toe aangetrokken. Een bepaald (vrijwilligers-) werk kan ons aanspreken, wel laten we dat proberen te doen. Het kan ons ook niet aanspreken als we er nooit aan begonnen. Kortom we moeten ons voor iets inzetten met de kracht die God ons wil geven. Ook met het gebed of Hij ons de weg wil wijzen.
N.B. In 2 Th 3. 10 staat niet: ‘wie niet werkt zal ook niet eten’, maar ‘wie niet wil werken zal ook niet eten’.