203 Verklaring in verband met ontstane situaties (1)

Deze ‘verklaring’ is bedoeld voor die broeders en zusters in binnen-en buitenland, die naar aanleiding van diverse publicaties mogelijk geïnteresseerd zijn in

(a) een reactie mijnerzijds met betrekking tot mijn opvattingen over toelating en tucht alsmede
(b) in een toelichting op de kwesties

Geliefde broeders en zusters

Evenals anderen betreur ik de verdeeldheid en de verwarring waarin wij gekomen zijn, die tot oneer is van onze Heer en Heiland. Welk standpunt we ook innemen, we hebben allen en dat elk op zijn eigen wijze schuld aan deze verdeeldheid. Ik heb dat ook en besef mijn falen in liefdebetoon, geduld en tact, terwijl ik me ook niet altijd voorzichtig en duidelijk genoeg heb uitgedrukt.
Graag wil ik dan ook deze verklaring geven om bepaalde dingen beter in het licht te stellen. Ik doe dat puntsgewijs en aan de hand van door mijzelf geformuleerde, maar geenszins fictieve vragen, die ik cursief weergeef.

Toelating

1) Wie mogen er volgens u aan de broodbreking deelnemen?
Zij (a) die gelovigen zijn; (b) die geen gemeenschap hebben met moreel kwaad (in de zin van 1Kor. 5) of leerstellig kwaad (in de zin van 2Joh.8-11) en (c) die geen o m g a n g hebben met personen (bedoeld is: zij die broeders genoemd worden, het gaat niet om wereldlingen) die in moreel of leerstellig kwaad leven.

2) Is men alleen verontreinigd als men zelf ook het kwaad van de personen in 1b bedoeld bedrijft?
Het antwoord ligt in antw. 1 besloten. Iemand die een boze steunt door hem gastvrijheid te verlenen of hem Gods zegen toe te wensen (2 Joh.:10,11) heeft gemeenschap met zijn boze werken. Hetzelfde geldt voor een gemeente waar bozen geduld worden, ook al onderschrijft men hun leer en praktijk niet. Onverschilligheid tegenover het kwaad is net zo goed zonde! Ik onderschrijf dus wat broeders in de brief uit Elberfeld 11-12-1937 over dit punt hebben opgemerkt en veroordeel het daarin aangegeven ‘open’ standpunt, dat luidt:
‘Die Verbindung mit Bösen am Tisch des Herrn veruntreinigt nicht, sofern diejenigen, die dazugehören, nicht selbst dieses Böse haben oder ausüben’. En ik onderschrijf de conclusie van de broeders in deze brief: ’gemäsz diesem Grundsatz darf also aus einer solchen Versammlung, wo ein falscher Lehrer geduldet wird, kein Bruder in einer anderen Versammlung empfangen werden’.

3) Is iemand die in zo’n gemeente nog blijft om tegen het kwaad te getuigen, en die dat inderdaad doet, ook verontreinigd?
Dit is een uitzonderlijk geval. Mijn opvatting daarover kan ik alleen duidelijk maken aan hen die een oplossing kunnen geven van het volgende probleem: Waarom mogen we wel (in bepaalde zin) omgang hebben met hoereerders e.d. in de wereld (zie 1 Kor.5: 9,10), maar mogen we (diezelfde) omgang niet hebben met hoereerders die broeders genaamd worden (zie a.9. vs 11)?
Zonder dit helemaal uit te werken, geef ik deze aanwijzing: We moeten onderscheid maken tussen (
a) onreinheid doordat we innerlijk door het kwaad of door onverschilligheid ten opzichte van het kwaad worden aangetast en
(b) onreinheid in de zin van ‘schuldig staan’ doordat we niet beantwoorden aan onze verantwoordelijkheid.
We lezen van Paulus deze uitspraak in Hand.20:26: ‘Ik ben rein van het bloed van allen’. Dat kon hij zeggen omdat hij hen de volle raad van God had verkondigd. Had hij dat niet gedaan dan zou hij ‘onrein zijn’ ofwel ‘schuldig staan aan hun bloed’.

Tucht

4) Behoeft een vergaderingsbesluit niet op voorhand door andere vergaderingen geaccepteerd te worden?
De vraagstelling is te algemeen. Ik onderscheid namelijk:
a. een besluit van een vergadering ten opzichte van iemand in haar midden en
b. een besluit van een vergadering dat een andere vergadering betreft.
Deze twee zaken vragen om een afzonderlijke behandeling. Ik beperk me nu tot punt a en tot het geval van een ‘uitsluiting’ want daar gaat het in feite om.
Welnu, naar mijn vaste overtuiging behoren wij op voorhand een vergaderingsbesluit te erkennen.

5) Waarop baseert u dat?
Dat baseer ik op twee gronden; Ten eerste f o r m e e l op het feit dat blijkens Matth.18:17 en 1 Kor. 5:13 een gemeente de bevoegdheid heeft om zo met bozen in haar midden te handelen. We erkennen daarmee het gezag van de Heer,
Ten tweede m o r e e l omdat we ervan hebben uit te gaan dat een gemeente in afhankelijkheid van de Heer en onder leiding van de Heilige Geest haar besluiten neemt. Matth. 18:18 verbindt er zelfs aan dat zulke besluiten van een gemeente in de hemel erkend worden. Zouden wij ze dan niet hebben te erkennen?

6) Maar een gemeente is toch niet onfeilbaar, ze kan dus verkeerde besluiten nemen. Worden zulke verkeerde besluiten dan in de hemel erkend?
Er zijn er die dit menen, gezien het volgende citaat ‘Daar een gemeente niet onfeilbaar is, kan zij ook verkeerde besluiten nemen. Deze worden in de hemel weliswaar niet goedgekeurd, maar toch ook erkend’ (‘In grazige weiden’, juni 1995, blz 97, Den Helder). Ik onderschrijf dit niet, want dan maakt men God tot een medewerker aan het kwaad en dat is erg. Bovendien zou men dan moeten leren dat verkeerde gebeden door twee of drie eenstemmig opgezonden (zie Matt.18:19) door God verhoord worden. Graag citeer ik een uitspraak uit de hiervoor genoemde brief uit Elberfeld: ‘Matthäus sagt jedoch, dasz, wenn eine Versammlung Zucht ausübt, dies im Himmel anerkannt wird-naturlich davon ausgehend, dasz der Beschluss in Abhängigkeit vom Herrn und unter der leitung des Geistes Gottes genommen wird(onderstreping van mij). De broeders hebben destijds dus een voorwaarde aangegeven.
Overigens erkent God verkeerde besluiten wel in deze zin, dat Hij een vergadering verantwoodelijk houdt voor een verkeerd besluit en de vergadering de gevolgen van het verkeerde besluit zal hebben te dragen.

7) Maar een besluit genomen door gelovigen die vergaderd zijn in de Naam des Heren is toch so-wie-so een besluit in de Naam des Heren waar Hij met zijn gezag achter staat, want Hij is daar toch in het midden?
Dit automatisme gaat niet op, want bij gelovigen die belijden te vergaderen in de Naam des Heren kan onkunde en gebrek aan wijsheid gevonden worden, ja zelfs het vlees kan er werkzaam zijn.
Matt.18:20 spreekt overigens niet over het gezag van de Heer, maar zegt alleen dat zijn aanwezigheid in het midden van de gelovigen die in zijn Naam vergaderd zijn, voor God een reden is om hun gebeden te verhoren en hun besluiten te erkennen. Maar met dit voorbehoud dat de besluiten in afhankelijkheid van de Heer en onder de leiding van de Geest genomen zijn. Datzelfde geldt ook voor de verhoring van de gebeden.
Omgekeerd ben ik ervan overtuigd dat als een orthodoxe kring van gelovigen (denk bijv. aan een Vrije Baptistenkring) een hoereerder uit hun midden wegdoet omdat ze willen gehoorzamen aan 1 Kor.5:13,het besluit van deze gelovigen een besluit is, genomen in de Naam des Heren.

8) In uw brochures hebt u er de nadruk op gelegd dat een uitsluiting alleen mag plaatsvinden in die gevallen waarin onder Israël de doodstraf moest worden toegepast. U wijst daarbij op de overeenkomst tussen de uitspraak van 1Kor. 5:13 “doet de boze uit uw midden weg’ en die van Deut. 13:5 en andere plaatsen ‘zo zult ge het kwaad uit uw midden wegdoen. Waarom hebt u hierop zo de aandacht gevestigd?
Dat heb ik gedaan omdat naar mijn overtuiging er veel te lichtvaardig besluiten tot uitsluiting getroffen werden en worden. In bepaalde gevallen werd tot uitsluiting overgegaan terwijl er geen zonde was van het kaliber dat we in Deut.13, in 1 Kor. 5 en 2 Joh. aantreffen. Of er werd geen rekening gehouden met het geweten van hen die het met de uitsluiting niet eens waren. In plaats van te wachten tot de Heilige Geest eenstemmigheid bewerkte, voerde men een uitsluiting door en sloot soms ook hen uit die het besluit (nog) niet konden aanvaarden.

9) Als er een verkeerd besluit genomen is, hoe moet dat dan ‘gecorrigeerd’ worden?
Dit is een moeilijk probleem omdat we daarvan geen enkel voorbeeld hebben in het NT. Evenmin hebben we directe aanwijzingen wat er dan gebeuren moet. We kunnen slechts afgaan op afleidingen vanuit de Schrift.
In wereldse zaken kan iemand zich altijd beroepen op een hoger gezagsorgaan. Zo’n orgaan kan een beslissing van een lager ‘orgaan’ verwerpen en dat lagere ‘orgaan’ ook dwingen zijn uitspraak te herroepen. Iets dergelijks kennen we wat de Gemeente betreft, niet. Boven de plaatselijke gemeenten staat niet een hoger gezagsorgaan. De Schrit kent geen synode, classis of iets dergelijks. Ook heeft geen enkele gemeente gezag over de andere. Zelfs een groep gemeenten heeft geen gezag over een andere gemeente. Is er dan geen correctie mogelijk? Jawel, als een besluit onrust verwekt en daarover vragen rijzen kan een andere vergadering of kunnen vertrouwde broeders een onderzoek gaan instellen. Als naar hun oordeel het besluit onterecht is, zullen ze proberen de betreffende vergadering tot andere gedachten en tot intrekking van het besluit te bewegen.

10) Maar wat moet er gebeuren als dat niet lukt. Als alle pogingen mislukken, blijft een onderzoekende vergadering of een vergadering die afgaat op het oordeel van onderzoekende broeders, niets anders over dan te verklaren dat het besluit onterecht is en dat ze niet achter dit ‘doodvonnis’ kan staan. Dat betekent dat men het contact, de omgang,met de ‘uitgeslotene’ niet langer als verbroken zal beschouwen met alle consequenties van dien. Voor de goede orde zal zo’n vergadering of groep vergaderingen dit aan de andere vergaderingen meedelen.

11) Betekent dit niet dat als vergadering A haar besluit niet wil intrekken, dat men dan ook het contact met A moet verbreken en haar niet meer zal beschouwen als een vergadering van gelovigen die naar de normen van de Schrift vergaderen?
In het verleden is dit door leraars in ons midden inderdaad naar voren gebracht. Ik mis daarin echter het Schriftbewijs. Een verkeerd besluit op zichzelf diskwalificeert een vergadering m.i. nog niet. Zo voorzichtig als we moeten zijn met het uitsluiten van een individuele gelovige, zo voorzichtig moeten we ook zijn met het verbreken van het contact met een vergadering van gelovigen. Dat laatste zal wel moeten gebeuren als er boosheid in het spel is. Een toetssteen voor de oprechtheid van de vergadering A die iemand (onterecht) uitgesloten heeft, is h a a r houding ten opzichte van de vergadering (en) die de uitgeslotene gaat (gaan) ontvangen. Van haar gezichtspunt uit moet A dan het contact met die vergadering(en) verbreken. Doet A dat (binnen een redelijke termijn) niet, dan bewijst ze daarmee haar eigen besluit niet serieus te nemen en dan kunnen we zeggen: ‘Als jullie het besluit niet intrekken dan bewijzen jullie onoprecht te zijn en moeten wij het contact met jullie verbreken’’.

12) In verbinding met Deut.13 enz. heeft u een uitsluiting een ‘geestelijke doodstraf’ genoemd. Maar als er iemand ten onrechte gedood werd, moest degene die hem gedood had, toch ook gedood worden (zie Ex. 23:7; Lev. 24:17,21; Num. 35:20,21)? Geeft dit niet aan, dat een vergadering die een onterechte uitsluiting doorvoert ook geestelijk gedood moet worden, d.w.z. niet meer als vergadering van de Heer erkend moet worden?

  • Met mijn opmerking heb ik op één duidelijke parallel gewezen, die bestond in ‘zo zult gij het kwaad uit uw
    midden wegdoen’. Dat betekent echter niet dat je allerlei soorten parallellen mag gaan invoeren
  • De teksten Ex.23:7, enz. spreken niet over foute rechtsbeslissingen, maar over directe doodslag.
  • De rechters onder Israël moesten afgaan op het getuigenis van twee of drie getuigen. Als deze getuigen willens en wetens een vals getuigenis gaven, waren zij schuldig en moesten gedood worden, maar niet de rechters. Als een gemeente precies zo vals zou optreden als Izebel c.s. ten opzichte van Naboth zou je de vergelijking kunnen doortrekken, maar in een gemeente kan onwetendheid, gebrek aan inzicht en andere factoren een rol spelen. Denk bijvoorbeeld maar eens aan de vraag wanneer iets laster is, of geldgierigheid? Voordat men een gemeente ‘aan de kant zet’ moet het wel heel duidelijk zijn, dat er kwaad in het spel is.

13) Beschouwt u de leer van de eenheid van het lichaam van Christus niet als een grond voor het onvoorwaardelijk erkennen van vergaderingsbesluiten?
Dat doe ik inderdaad niet, maar dat zegt niets over het al of niet erkennen van het besluit op zichzelf, maar alleen iets over de grond waarop we een besluit erkennen. Mijn redenen voor het afwijzen van deze grond zijn tweeërlei:
(a) het lichaam van Christus geeft geen beeld van de eenheid van plaatselijke gemeenten, maar van de eenheid van individuele gelovigen.
(b) tucht heeft niet te maken met het lichaam van Christus, maar met het huis van God.

14) Vindt u Matt. 18:18 ook geen grond voor de erkenning van een vergaderingsbesluit ?
Dat vind ik heel beslist wel. Hiervoor heb ik dat al aangegeven. Maar ik vind daarin geen grond om een besluit te allen tijde en onder alle omstandigheden te moeten erkennen. We beginnen met te erkennen, maar het gezag voor zo’n besluit valt weg als blijkt dat het besluit niet in afhankelijkheid van de Heer en onder de leiding van de Geest genomen is of anders gezegd als het niet voldoet aan de normen van Gods Woord (zie nog eens de brief uit Elberveld 1937).

15) In verschillende brieven hebben we citaten uit uw brochure ’Erkenning van tucht’gelezen. Die lijken toch wel erg te neigen naar een open en onafhankelijk standpunt.. Kunt u ons hier duidelijkheid in geven?
Ten eerste dit: Als iemand geheel rechts op het rechtertrottoir loopt en hij gaat daarna aan de linkerkant van de stoep lopen, dan wil dat nog niet zeggen dat hij neigt tot ‘linksverkeer.’

Ten tweede: In Joh. 6: 27 staat: ‘Werkt niet om het voedsel dat vergaat, maar om het voedsel dat blijft tot in het eeuwige leven’. Zou iemand deze tekst mogen citeren (los van andere bijbeluitspraken) en dan mogen concluderen dat de Heer ons leert, dat we niet voor ons ‘natje en droogje’ hebben te werken?

Zo is het ook met citeren uit iemands werk. Als iemand iets publiceert heeft natuurlijk iedereen het recht om zijn publicatie onder de loep te nemen en daartoe uit zijn werk te citeren. Ik heb trouwens zelf opgeroepen dat wat ik schrijf te toetsen aan Gods Woord. Maar het citeren moet natuurlijk wel eerlijk gebeuren. Men mag niet een paar opmerkingen uit zijn verband halen en dan bij de lezer de indruk wekken of dit alles is wat de schrijver heeft gezegd. Men moet wel recht doen aan de schrijver. Welnu, dat wordt in verschillende brieven niet gedaan.

15 Zou u ons de citaten willen verduidelijken?
Dat doe ik graag. Ik plaats hieronder een citaat ontleend aan Ga het na 2, blz 15 en vul dat aan met tussen haakjes wat commentaar: Citaat betreffende de uitsluiting van een persoon: ‘Maar als nu elke plaatselijke gemeente onafhankelijk is van andere gemeenten om een besluit tot uitsluiting te nemen (is ze dat of is ze dat niet?) is het dan niet vreemd dat alle andere gemeenten volkomen afhankelijk zouden zijn wat het erkennen van het besluit betreft? (ik spreek niet over ‘afhankelijk’ maar over ‘volkomen afhankelijk’ , wat in het vervolg nader uitgewerkt wordt). Zijn ze wat dat betreft ‘monddood’ en hebben ze slaafs (let op dit woord, s.v.p)te aanvaarden wat elders is beslist? Als een uitsluiting na onderzoek (dus niet zo maar) onterecht blijkt te zijn (daar gaat het dus om, over zo’n geval spreek ik), moeten ze dan een onterecht ‘doodvonnis) accepteren? Met dat vraagstuk gaan we ons nu bezighouden (Is dit geoorloofd of mogen we dit vraagstuk zelfs niet onder ogen zien?)
Met ‘niet volkomen afhankelijk zijn’ bedoel ik dat als er een uitsluiting heeft plaats gevonden door verg. A., verg. B. dan niet kan zeggen: ‘Wij hebben een vergaderingsbesluit onvoorwaardelijk te erkennen en als het een onterechte uitsluiting is, dan is A daarvoor verantwoordelijk. Dan is A inderdaad verantwoordelijk voor het nemen van het besluit, maar B is verantwoordelijk voor het erkennen ervan. En als vergaderingen een onterecht besluit (nadat gebleken is dat het onterecht is) blijven erkennen, dan staan ze zelfstandig schuldig voor God.

Citaat in verbinding met het verbreken van contact met een vergadering: Een tweede citaat ontleend aan blz 32 heeft te maken met de beslissing van een of meer vergaderingen om het contact met een bepaalde vergadering te verbreken. Aan dit citaat gaat vooraf:
Maar ik stel daar evenwel bij dat als vergadering A het contact met vergadering B verbreekt, ze daarmee geen besluit neemt dat vanzelfsprekend (let op dit woord)> bindend zou zijn voor vergaderingen in andere plaatsen , want een vergadering heeft alleen gezag ter plaatse. Als gelovigen uit zo’n ‘besmette’ vergadering t(bedoeld is een vergadering waar willens en wetens kwaad wordt getolereerd) tot haar komen , heeft zij het gezag en de plicht om ze te weigeren. En als gelovigen uit haar midden naar zo’n besmette vergadering willen toegaan, heeft ze gezag om hun dat te verbieden. Die zaken vallen binnen haar gezagsterrein. Verder gaat het gezag van een plaatselijke vergadering niet.

Daarmee is echter niet alles gezegd. De vergadering in A heeft wel degelijk de verantwoordelijkheid voor de gelovigen in C,D,E enz., als ze van het kwaad in B op de hoogte is. Deze gelovigen behoren immers tot hetzelfde Huis van God, waarin met de heiligheid van God rekening gehouden behoort te worden! Ze heeft de morele plicht anderen op de hoogte te stellen van haar bevinding. Misschien zullen andere vergaderingen eerst nog zelfstandig op onderzoek uitgaan, maar als er een duidelijk kwaad (in de zin van 1Kor. 5:1-13 of 2Joh.:9-11) aanwezig is, ontstaan er geen problemen en nemen de vergaderingen alle eenzelfde standpunt in als de vergadering te A. Als vergadering A echter het contact met B verbreekt omdat men daar muziek bij de eredienst gebruikt, of omdat men er een bepaalde wijze van erkenning van oudsten praktizeert, dan ontstaan er wel moeilijkheden. Dat zijn namelijk geen dingen op grond waarvan je kunt zeggen, dat men niet meer vergadert volgens de normen van de Schrift. Je hebt dan met heel aanvechtbare uitleggingen te maken, die bovendien het wezen van het vergaderen volgens de Schrift niet raken. Men stelt dan een eigen normenlijst op.

Hierna volgt dan de geciteerde passage: Bovenstaande uiteenzetting zal schokkend zijn voor hen die het tot nu toe vanzelfsprekend (let op dit woord dat uitsluit dat er uitzonderingsgevallen zijn) hebben gevonden, dat besluiten van een of meer vergaderingen (bijv. om het contact met een een bepaalde vergadering te verbreken) door alle vergaderingen in de hele wereld erkend behoren te worden.
Attentie: het woordje ‘bijv.’ kan verwarring wekken. Dit woordje moet weggelaten worden en de haakjes moeten vervallen.

De zaak waarom het gaat is namelijk dat de Schrift geen aanwijzing geeft dat een vergadering namens en ten behoeve van het geheel van de vergaderingen het contact met een andere vergadering kan verbreken. Over een dergelijke maatregel gaat het niet in Matt.18 of 1 Kor. 5. Die schriftgedeelten hebben betrekking op maatregelen die een plaatselijke vergadering neemt over gelovigen ter plaatse en niet over vergaderingen in een andere plaats. Maar dat niet alleen, er is meer tegen deze opvatting in te brengen. Het is immers duidelijk dat verg. A geen andere (hogere) verhouding tot B heeft dan de vergaderingen in C,D, enz. Als A meent het contact met B al of niet te moeten verbreken, dan heeft vergadering C dezelfde ‘bevoegdheid’ als A om dat contact al of niet te verbreken. Een vergadering kan het verbreken van contact alleen doen voor zich zelf en dat in het vertrouwen dat de Geest dezelfde overtuiging in andere vergaderingen bewerkt. In de praktijk aanvaarden we trouwens zo’n beslissing in de regel zonder meer, tenzij er redenen worden opgegeven die geen aanleiding tot het verbreken van contact zijn of wanneer er ernstig getwijfeld kan worden aan de juistheid van de beoordeling van verg. A.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies