16) In het boek ‘De Gemeente’ hebt u zich indertijd voor de bemoeienis van een of meer vergaderingen met een vergadering waar kwaad geduld werd en voor het gezamenlijk verbreken van het contact met zo’n vergadering , beroepen op voorbeelden uit het Oude Testament, te weten die uit Joz. 22 en Richt. 20,21. We hebben de indruk dat u wat dat betreft uw opvatting bijgesteld hebt. Hoe ziet u dat nu?
Het OT is een plaatjesboek bij het NT. Dat houdt in dat we het OT mogen gebruiken om zaken waarover het NT spreekt te illustreren. Maar we mogen niet los van het NT of verdergaand dan het NT leerstellingen of ordeningen voor de Gemeente uit het OT afleiden.
Welnu, ik gebruik de genoemde twee bijbelgedeelten nog steeds als een illustratie van de les van het NT, dat godsdienstig en zedelijk kwaad onder Gods volk wereldwijd gezien (in onze tijd toegepast op de ‘vergaderingen’) moet worden weggedaan, of dat we ons ervan hebben af te zonderen. Aan deze gedeelten ontleen ik echter geen aanwijzingen meer hoe en met welk gezag er in onze tijd gehandeld moet/kan worden. Daarvoor verschilt de situatie van toen te veel van die van de Gemeente en zeker van die van het volk van God in deze tijd. We moeten namelijk bedenken:
- dat de plaatselijke vergaderingen niet zo maar te vergelijken zijn met de twaalf stammen van Israël;
- dat in de tijd, waarin Joz. 22 speelt, er een éénhoofdig leiderschap was over het hele volk, namelijk dat van Jozua. Zo’n leiderschap kennen we in de Gemeente niet. We verwerpen immers het pausdom dat zo’n leiderschap claimt.
- dat in het geval van Richt.19,20 de hoofden van het hele volk, van alle stammen Israëls, de leiding namen (20:2), terwijl ze terzijde gestaan werden door Pinehas, de hogepriester. Wij kennen echter geen hoofden van het volk Gods wereldwijd (ook niet van ons als ‘vergaderingen). We kennen geen synode, classis, of enig ander orgaan die/dat formeel gezag heeft over de ‘vergaderingen’. Evenmin kennen we een op aarde optredende geestelijke leider zoals hogepriester Pinehas.
- dat het in beide gevallen ging om een handeling waarin het hele volk gekend was en waarbij gezamenlijk werd opgetreden. Iets dergelijks kennen we in onze tijd niet en zoiets is ook praktisch onuitvoerbaar.
Als vergaderingen ten opzichte van een andere vergadering besluiten nemen, dan kunnen ze voor zo’n beslissing nooit formeel gezag opeisen en stellen dat alle vergaderingen over de hele wereld zich onvoorwaardelijk aan hun besluit hebben te onderwerpen. Men kan dat in geen geval baseren op de beide oudtestamentische schriftgedeelten, maar ook niet op (a) Hand. 15 of(b) Matt. 18:18. want:
a. er is geen vergadering die zich met Jeruzalem kan vergelijken; er zijn geen oudsten die zich op de stoel van de apostelen kunnen zetten;
b. deze schriftplaats handelt over het gezag van de plaatselijke gemeente over personen op haar gezagsterrein.
Zijn we dan zonder leiding? Moet ieder doen wat goed is in zijn eigen ogen? In geen geval: we hebben de Trooster, de Leidsman, de Heilige Geest en we hebben het Woord van God.
Dat er wat moet gebeuren staat vast, maar hoe het moet gebeuren, moeten we met voorzichtigheid afleiden uit gegevens die het NT ons verstrekt en die hierboven onder punt 15 staan aangegeven.
Als een vergadering op grond van Gods Woord en onder de leiding van de Heilige Geest voor zichzelf het contact met een bepaalde vergadering verbreekt en daarvan de andere vergaderingen op de hoogte stelt, dan zal die Geest de andere vergaderingen tot eenzelfde wijze van handelen brengen. We vertrouwen op de werking van de Geest in onze plaatselijke samenkomsten, zouden we het dan ook niet aan de werking van Gods Geest kunnen overlaten dat hij de plaatselijke vergaderingen in eenheid en eensgezindheid doet optrekken om het kwaad uit te bannen?
17) Wij zouden graag uw mening vernemen over de kwestie Den Helder-Heiloo en wel in de eerste plaats dit: Heeft de vergadering Heiloo niet onafhankelijk gehandeld door de uitsluiting van het echtpaatr uit Den Helder niet ter erkennen en het echtpaar te ontvangen? En geldt dat ook niet voor de vergaderingen te Amsterdam, Beverwijk en Zaandam die Heiloo ondersteunden?
Wanneer de vier vergaderingen in Noord Holland zonder meer het besluit van de vergadering te Den Helder zouden hebben afgewezen, zou dat een daad van pure onafhankelijkheid geweest zijn. Het feit dat ze contact met Den Helder opgenomen hebben om over het besluit van uitsluiting te spreken, bewijst op zichzelf al dat ze geen onafhankelijk standpunt innamen. De kwestie van open en/of onafhankelijke beginselen was destijds en is ook nu hier niet in het geding. Het is ook goed te beseffen dat ‘de vijf broeders’ in het tot stand komen van de beslissing van Heiloo en de andere vergaderingen geen rol hebben gespeeld.
De kwestie waar het om draait heeft niets met open beginselen te maken, maar is eenvoudig deze: is de uitsluiting terecht of onterecht? Los van alle wederzijdse tekortkomingen is dat de kwestie waar het om draait.
18) Maar wij hebben in een brief gelezen dat twee broeders van buiten zich ook met deze zaak bemoeid hebben en dat zij tot het oordeel zijn gekomen, dat de redenen van uitsluiting toereikend waren. Men beroept zich daartoe op een brief van Den Helder van 4-6-1994. Moet met het oordeel van deze twee broeders dan geen rekening gehouden worden?
Het mag u verrassen, maar ik ben een van deze twee broeders. Welnu, ik kan u verzekeren dat wij geen van beiden aangegeven hebben dat we de redenen voor de uitsluiting als toereikend beschouwden. Let wel, met deze opmerking beticht ik de brs. uit Den Helder niet van het spreken (schrijven) van onwaarheid. Ik kan het zelfs heel goed begrijpen dat ze deze gevolgtrekking gemaakt hebben. De kwestie is deze: wij vroegen de broeders naar de gronden voor de uitsluiting. Ze hebben ons die uitvoerig gegeven. Ook gaven ze antwoord op onze vragen toen we nader informeerden. Op een bepaald moment vroegen ze ons of het ons duidelijk was en daarop hebben we bevestigend geantwoord. We hebben ons daarmee niet uitgesproken over de toereikendheid van hun redenen, maar over het feit dat het ons duidelijk was welke redenen een rol speelden Over de juistheid van de uitsluiting wilden we ons noch in Den Helder noch in Heiloo uitspreken. Het ging er ons om dat het echtpaar de dingen die de brs.tegen hen hadden zou belijden en de brs.hen weer zouden aannemen. We hoopten zo een discussie (tussen de verg. te Heiloo en Den Helder) over het al of niet juist zijn van het besluit van uitsluiting, te voorkomen. Helaas is onze poging niet geslaagd.
Nogmaals gezegd: de kwestie waarom het gaat heeft niets met een verschil tussen het ‘open’ of ‘gesloten’ standpunt te maken, maar alles met de uiteindelijke vraag of de uitsltuing terecht was of niet.
19) En hoe zit het dan met de kwestie Aalten? Wat de vier broeders uit de omliggende vergaderingen gedaan hebben (naast Aalten-School ook Aalten-Meiberg als vergadering aanbevelen), is iets nieuws en het is logisch dat dit vragen oproept. Dit schrijven moet echter gezien worden in het licht van de ontwikkelingen in de Achterhoek en dat minstens vanaf mei 1978. Ik probeer een korte, verantwoorde samenvatting te geven:
a. In Doetinchem was voor 1978 al jarenlang spanning, waar het autoritaire optreden van een bepaalde broeder niet vreemd aan was. De verdeeldheid was alom bekend.
b. Een aantal brs. en zrs. scheidt zich af van Doetinchem – ‘t Straatje en gaat in Elim vergaderen. Ook vormde zich kort daarop een groepje rond de autoritaire broeder.
c. Door een tweetal brieven, resp. van Elim en ‘t Straatje komt de verdeeldheid in de openbaarheid.
d. Gendringen, een dichtbijzijnde vergadering, reageert hierop met een brief gericht aan de brs. en zrs. van Doetinchem en verstuurt die aan Elim, zowel als aan ‘t Straatje.
Ze beschouwen Doetinchem als een ernstig zieke patient. Het lijkt hen zeer gewenst dat de broeders in Doetichem hun ‘dienen’ geheel wijden aan Doetinchem totdat de patient genezen is. Zij raden de brs. en zrs. te Doetinchem aan zich te onthouden van het bezoeken van andere vergaderingen.
De inhoud van dit schrijven houdt in feite in dat men Doetinchem ‘isoleerde’. Had Gendringen haar standpunt aan alle vergaderingen geschreven dan was er een vergaderingsbesluit van isolatie geweest, dat we naar de normen van toen ‘onvoorwaardelijk’ als een vergaderingsbesluit hadden te erkennen.
e. Een zestal broeders namens de vergaderingen Dieren, Dinxperlo en Warnsveld houden zich met de kwestie bezig. Gendringen wordt daar niet bij betrokken en haar standpunt speelt niet mee (N.B. ik zeg niet dat daar opzet bij in het spel was, maar vermeld alleen het feit. Met het standpunt van Gendringen waren zeker niet alle zes brs. bekend)
f. Op 2 maart 1979 schrijven de zes broeders namens de drie vergaderingen dat ze Elim erkennen als een vergadering met ons in gemeenschap en ‘t Straatje niet.
g. Gendringen is het hier niet mee eens en schrijft niet te kunnen afwijken van de lijn die ze in de brief aan Doetinchem hebben aangegeven.
h. In het land wordt het besluit van de drie vergaderingen algemeen geaccepteerd. Van het standpunt van Gendringen wist men in doorsnee genomen, niet. In de Achterhoek lag dat anders en daar ontstond mede om andere redenen in diverse vergaderingen verdeeldheid. Daarbij moet niet vergeten worden dat in de Achterhoek allerlei familielijnen door de vergaderingen heen lopen.
i. In mei 1982 schrijven de drie vergaderingen dat ze Gendringen vanwege een ‘onafhankelijke’ opstelling niet meer erkennen als met ons in gemeenschap. Ook dat besluit wordt in het land geaccepteerd.
j. De ernstigste verdeeldheid trad op in Aalten waar de vergadering in tweeën uiteenviel, te weten Aalten-Meiberg en Aalten-School. De verhoudingen lagen daar veel scherper dan in Doetinchem.
Het bleef onrustig in de Achterhoek. Na verloop van jaren kwam er echter een kentering. De broeders van Elim en die van ‘t Straatje namen weer kontakt met elkaar op, beleden gemeenschappelijk hun schuld en verenigden zich weer. Ook werd de band met Gendringen hersteld. Dit wekte de hoop dat nu ook in Aalten weer een hereniging zou kunnen plaatsvinden. Helaas bleek dat niet het geval. In plaats van, net als in Doetinchem, gemeenschappelijk schuld te belijden, stelt Aalten-School aan Aalten Meiberg eisen. Ondertussen hebben een groot aantal brs. en zrs. Aalten-School verlaten omdat ze met de starre houding daar niet uit de voeten konden.
In de drie vergaderingen D, D en W is ook een sterke kentering opgetreden en velen achten de scheiding Aalten-Meiberg en Aalten-school niet (langer) verantwoord. Een vergadering als Warnsveld is bijna eenstemmig daarover. In Dieren en Dinxperlo is (nog) geen eensgezindheid op dit punt. In ieder geval is het zo, dat de drie vergaderingen die destijds de beslissing ten aanzien van Doetinchem genomen hebben niet tot een gemeenschappelijk besluit kunnen komen. Zo is er een soort ‘patstelling’ ontstaan.
In deze uitzonderlijke situatie hebben de vier broeders (uit omliggende vergaderingen) gemeend hun brief te moeten schrijven. Het was natuurlijk veel en veel beter geweest als een vergadering zich uitgesproken had, maar de vier brs. zagen nu geen andere weg. Men hoeft het met hun optreden niet eens te zijn, maar het is gezien de situatie in de Achterhoek te goedkoop hen van onafhankelijk optreden te beschuldigen.
20) Zou u ons nog in het kort de achtergrond en het doel van de beide Toetsboekjes (vermoedelijk is Ga het na dl 1 en 2 bedoeld) willen aangeven?
a) Mij is van jongsaf bijgebracht dat we vergaderden op de grondslag van de eenheid van het Lichaam van Christus. Tot dat Lichaam behoren alle gelovigen. De eenheid met hen willen we uitdrukken door ze te ontvangen bij de broodbreking met in achtneming van de heiligheid die bij het Huis van God vereist is.Dit was het unieke standpun van de ‘broeders’ tegenover de kerk-en groepsvorming in de christenheid. Een prachtig standpunt! In de loop van de tijd merkte ik echter hoe langer hoe meer dat we dit beginsel wel in theorie beleden, maar in de praktijk niet meer beleefden. Gelovigen die te goeder naam en faam bekend stonden, werden geweigerd. Op vragen daarover, werd vaak geantwoord: ‘Ja, maar ze zijn niet met ons in gemeenschap’. Zulke gelovigen waren in gemeenschap met de Vader en de Zoon. Ze hadden ook de gemeenschap met de kinderen Gods waarvan sprake is in 1 Joh.1, maar ze waren niet in gemeenschap ‘met ons’. Er werd dus een groeps-gemeenschap ingevoerd, een derde soort gemeenschap, die ik in de Schrift niet kon vinden. Tegen deze sectarische tendens, waarvoor me meer en meer de ogen opengingen, heb ik willen waarschuwen in Toets 1.
Door anderen was er ook wel mondeling en schriftelijk kritiek op deze tendens geuit. Er was aangegeven dat het anders moest, maar er was niet beschreven hoe aan die eenheid met alle oprechte gelovigen in de praktijk gestalte moest worden gegeven, zonder in strijd te komen met het beginsel van de heiligheid van het Huis van God. Dit bracht gelovigen in onzekerheid. Het doel van Toets 1 was om in die lacune te voorzien door aanwijzingen te geven, die bijbels verantwoord waren. Als er gewezen wordt op een afwijking naar ‘rechts’ bestaat er het gevaar dat men doorslaat naar ‘links’.Met mijn aanwijzingen wilde ik dan ook tevens wildgroei voorkomen, waarbij men individueel zou gaan bepalen wat er gebeuren moet.
b) De lichtvaardigheid waarmee onder ons ‘uitsluitingen’ werden doorgevoerd, verontrustte me al lange tijd.Dat men aan onterechte besluiten het gezag van de hemel verbond, leek me zeer kwalijk toe en tot oneer van God.Dat er besluiten werden genomen waar diverse plaatselijke broeders en zusters het niet mee eens waren en die dan als ’vergaderingsbesluiten’ of besluiten ‘genomen in de naam des Heren‘ werden voorgesteld, stuitte me hoe langer hoe meer tegen de borst. Dat bracht me ertoe de kwestie van ‘uitsluiting’ uit de gemeente nog eens onder de loep te nemen en alle argumenten die men aandroeg opnieuw te toetsen.In Toets 2 heb ik het resultaat van mijn bevindingen neergelegd.
Mijn doel met dat boekje was:
a. de gelovigen ertoe te brengen veel voorzichtiger te handelen met ‘uitsluitingen’ en ze alleen door te voeren als er echt bijbelse gronden voor zijn.
b er op aan te dringen dat men alles in het werk moet stellen om eenstemmig te worden voordat men zo’n ernstig besluit neemt. Een uitsluiting bijvoorbeeld waar ruim 25 broeders en zusters oprecht op tegen zijn (historisch!) mag niet plaatsvinden.
c. aan te geven dat alle vergaderingen die een uitsluiting van een andere vergadering blijven handhaven, terwijl genoegzaam gebleken is dat die uitsluiting onterecht was, medeschuldig staan aan dit onrecht en ze zich niet verschuilen kunnen achter de vergadering die de foutieve beslissing genomen heeft. Er moet recht gedaan worden.
d. te voorkomen dat ooit weer een vergadering of een groep vergaderingen gezag gaat uitoefenen over andere vergaderingen wat het terzijde stellen van een in hun ogen verontreinigde vergadering betreft, zoals dat bijv. in de Achterhoek is gebeurd. Men moet het komen tot eenstemmigheid hierin, niet afdwingen door onderwerping aan een besluit, maar overlaten aan de werking van de Heilige Geest.
Geliefde broeders en zusters, hopelijk lost dit schrijven vragen op. Graag ben ik bereid uw verdere vragen te beantwoorden in zover ik dat kan.Moge de Heer ons allen persoonlijk en als vergaderingen genadig zijn en nog heling schenken.
De uwe in Christus Jezus,
J.G. Fijnvandraat