229 jrg 123, 10-1980 Hand in hand 02

Romeinen 5:6
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 123 (1980)

Vragen over omgang tussen jongens en meisjes (2)

Vraag 3
In hoever kun je verkering hebben met een ongelovige, die beslist niet vijandig is?

Antwoord:
Hoewel ik de bedoeling van de vraag wel begrijp, wil ik toch beginnen met heel principieel te stellen, dat niet-vijandige ongelovigen nog geboren moeten worden. De bijbel is op dit punt van zaken heel duidelijk. Ik geef je een paar uitspraken.
In Rom. 5:6 staat dat Christus voor ons gestorven is toen we nog krachteloos waren. Krachteloos zijn we van nature allemaal. Je hebt geen “beslist niet krachtelozen”. In hetzelfde vers staat ook dat Christus te rechter tijd voor goddelozen is gestorven. Het verband maakt wel duidelijk dat deze term eveneens op alle mensen slaat. Vervolgens lezen we in vers 8 dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren.
Dit waren we ook allemaal; “beslist geen zondaars” bestaan niet. En dan volgt in vers 10 dat we met God verzoend zijn toen we nog vijanden waren.
Dus we waren vijanden voor onze bekering. Alweer moet ik zeggen: “beslist geen vijanden” bestaan niet.

Verder zegt Kol. 1:21 dat we vroeger vervreemd en vijandig gezind waren door de boze werken. Rom. 8:7 getuigd dat wat het vlees bedenkt, vijandschap is tegen God. En voor onze bekering waren we in het vlees en deden we wat het vlees bedenkt. Verder stelt Jak. 4:4 dat vriendschap met de wereld vijandschap is tegen God. Welnu, voor onze bekering hadden we de wereld lief.

Iedere ongelovige is dus een vijand van God. Zeker, niet iedere ongelovige laat die vijandschap duidelijk merken, maar dat maakt principieel geen verschil. De vijandschap sluimert op de bodem van ieders hart en als de omstandigheden er naar zijn openbaart die vijandschap zich. Als het tijdens de verlovingstijd niet zover komt, dan toch tijdens het huwelijk.
De vraag is dus eenvoudig terug te brengen tot de kwestie of je met een ongelovige verkering mag hebben. Wel, wat het huwelijk betreft, zegt de Schrift heel duidelijk dat slechts gelovigen zich aan elkaar mogen verbinden.
In 1 Kor. 7:39 wordt in geval van hertrouw na overlijden van een van de partners gezegd: “mits in de Heer”. En hoewel 2 Kor. 6:14, 15 niet in eerste instantie op het huwelijk doelt is dat er toch zeker bij in begrepen. We lezen daar: “Gaat niet met ongelovigen onder één juk”. Laat de verkering nog geen huwelijk zijn, het is toch de voorbereiding erop en het is toch zeker al het samengaan van twee personen, het gaan “onder één juk”. Met een ongelovige is dat verboden. Hoe kun je ook samen de weg gaan als je in dat wat het diepst ingrijpt het niet eens bent? Hoe kun je samengaan met iemand, die niet werkelijk God en de Heer Jezus lief heeft? Dat mag je de Heer niet aandoen. Je mag het ook die ander niet aandoen, want als gelovige kun je nooit zo iemands levensinstelling en levensstijl delen. In dat opzicht blijf je een vreemde voor hem. En als je het jezelf aandoet bezorg je jezelf oneindig veel verdriet.

Vraag 4
Zo’n ongelovige kan toch door het voorbeeld van de ander tot bekering komen?

Antwoord:
Alles kan, dit ook, maar je hebt er geen enkele garantie voor. Hoe zul je vrijmoedig voor de bekering van die ander kunnen bidden, als je een weg van ongehoorzaamheid gaat?
In die gevallen dat van een ongelovig echtpaar één van de partners tot bekering komt kan de ander met vrijmoedigheid tot God bidden voor de bekering van de andere partner, maar dan bevindt men zich ook niet op een weg van ongehoorzaamheid. Op die gevallen is 1 Petr. 3:1 van toepassing, niet op het gevla dat in de vraag bedoeld is.

Ga je er toch met een ongelovige aan beginnen dan moet je na verloop van tijd, als hij zich niet bekeert, de verkering afbreken en dan kan hij je met recht verwijten maken dat je er ooit aan begonnen bent, terwijl je zoveel beter wist!

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies