237 jrg 124, 05-1981 Hand in hand 09

1-Corinthiers 7:15
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 124 (1981)

Vraag:
Als van twee verloofden, die beiden de Heer niet kennen, één tot bekering komt, kunnen die twee dan wel met elkaar trouwen?

Antwoord:
Wanneer van een ongelovig echtpaar de man of de vrouw tot bekering komt mag de bekeerde partner de ander niet verstoten. Als de ongelovige per se scheiden wil, wel, zegt Paulus: “laat hem scheiden” (1 Kor. 7:15). De gelovige is in dat geval niet gebonden. Maar van de gelovige huwelijkspartner mag de scheiding niet uitgaan.
Hoewel de verloving bedoeld is als voorbereidingstijd op het huwelijk, mag dit voorschrift van Paulus, dat voor het huwelijk geldt, niet op de verloving “overgeheveld” worden. We hebben in de Schrift namelijk duidelijke voorschriften, die een huwelijk met een ongelovige verbieden. Bij de beantwoording van de derde vraag in deze serie hebben we daarbij al stilgestaan. Ik doel op 2 Kor. 6:14, dat ons zegt niet met ongelovigen onder één juk te gaan, en op 1 Kor. 7:39, waar in geval van hertrouw – maar het voorschrift geldt duidelijk voor elk huwelijk – de voorwaarde gesteld wordt “mits in de Heer”.
Zodra van een verloofd stel één van de twee tot bekering komt is het (in ongeloof) gelijke juk veranderd in een ongelijk juk. En al moet een verloving ook serieus bedoeld zijn, deze verbinding is nog geen huwelijk, en het is nog te verbreken.

Nu zou men kunnen opmerken, dat de ongelovige partner door het contact met de ander tot bekering zou kunnen komen. Dit probleem hebben we in een iets andere verhouding ook al bekeken (zie het antwoord op vraag 4). Deze gedachte wil de gelovige partner nog wel graag koesteren; en dat is begrijpelijk, want het verbreken van een verloving, het loslaten van iemand van wie je houdt is geen kleinigheid. Toch moet je je door deze overweging nooit in de war laten brengen. Eigenlijk moet ik zeggen, al klinkt dat wat hard: je moet jezelf er niet mee bedriegen. Ten eerste weet je niet of de ander ooit tot bekering zal komen, je hebt er geen garantie voor; en hem of haar tot in lengte van dagen op sleeptouw houden kan óók niet. In de tweede plaats loop je het gevaar bij de ander een schijnbekering te bewerken. Het moet de ander goed duidelijk zijn, dat het er niet om gaat een kerk of een samenkomst te bezoeken met nog wat andere uiterlijke zaken, die tot het christen-zijn behoren, maar om een totale innerlijke verandering, om een totaal andere instelling ten opzichte van God en de Heer Jezus.

Beslistheid, maar ook veel takt, is hier nodig om het elkaar niet moeilijker te maken dan het al is.
Laat je niet weerhouden door smeekbeden en evenmin door “dreigementen”. Met het laatste bedoel ik dat de ongelovige dreigt zichzelf het leven te benemen van verdriet. Zij die hiermee dreigen hebben hun eigen hachje heus veel te lief.
En mocht de Heer jullie toch voor elkaar bestemd hebben, dan is Hij machtig je ex-verloofde tot bekering te brengen en Hij zal dat dan ook doen. Maar daarvoor heeft Hij jou niet nodig! Dat kun je rustig in zijn hand overgeven.

Vraag:
Hoe moeten we staan tegenover een studentenhuwelijk?

Antwoord:
Een studentenhuwelijk is echt een verschijnsel van de moderne tijd, maar daarmee is het nog niet veroordeeld. Er zin twee redenen waarom zo’n huwelijk vroeger praktisch niet voorkwam. Ten eerste konden maar weinigen zich de weelde veroorloven niet alleen een kind te laten studeren, maar ook nog zijn gezin te onderhouden. In de tweede plaats verzette de publieke opinie zich ertegen. Je behoorde in je onderhoud te kunnen voorzien voordat je in het huwelijksbootje mocht stappen. Mijn vader had zelfs wat de verkering betreft de gewoonte te zeggen: “Zolang je haar van mijn centen een ijsje moet geven, zou ik er maar niet aan beginnen”. Nu meende hij dat niet voor honderd procent, maar hij hoopte kennelijk wel dat we ons aan zijn raad zouden houden, en dat niet omdat hij zo aan “zijn centen” hing. Het hoorde nu eenmaal zo.
Wat het eerste bezwaar betreft kunnen we stellen dat dit door de ruime studiebeurzen en rijkstoelagen (speciaal voor gehuwden) totaal is opgeheven.
Tegelijk is de publieke opinie ook omgezwaaid. Men ziet het studentenhuwelijk tegenwoordig als de gewoonste zaak van de wereld. De vraag is nu of wij als gelovigen met deze ommezwaai van de publieke opinie kunnen meegaan.
Er zijn heel wat menselijke overwegingen vóór aan te voeren. Studeren kost je gauw een jaar of zes, zeven. Terwijl anderen al lang in het arbeidsproces meedraaien en een gezin kunnen stichten (bij het eerste laat ik de heersende werkeloosheid buiten beschouwing), zit een student nog jaren te blokken. En hij (zij) verlangt toch ook naar een huwelijk. Men kan tegenwerpen dat een student dit zichzelf aandoet; maar als je talenten hebt ontvangen om te studeren voor een baan, die een academische studie vergt, heb je ook de verantwoordelijkheid die talenten te ontwikkelen. Voor hogere beroepen moeten toch ook gegadigden zijn. En al zou je van plan zijn je studie eerst af te maken voor je aan een meisje gaat denken, je kunt je hart niet altijd op slot houden. En een lange verlovingstijd is toch ook niet alles. Daar komt bij, dat heel wat jongeren, helaas, niet aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en toch door sociale uitkeringen in staat gesteld worden er een gezin op na te houden. Waarom mag een student van de voor hem geldende uitkeringen geen gebruiken maken om een gezin te stichten?
Dit zijn overwegingen, die we bij onze beoordeling niet zo maar aan de kant kunnen schuiven.
Belangrijker dan het voorgaande is echter de m.i. terecht veranderde visie die we op studeren hebben.
Een universitaire studie (en dat geldt voor hogere beroepsleidingen eveneens0 is niet improductief. Bij de studie wordt een stuk arbeid verzet, dat van direct praktisch belang is. er wordt bewerkt aan projecten die meer betekenen dan alleen het leveren van oefenstof voor de student. In de latere jaren van zijn studietijd neemt de student dus wel degelijk deel aan het arbeidsproces.

Hoewel ik me kan voorstellen, dat ouderen nog wel eens moeite zullen hebben met deze zienswijze, moet ik toch zeggen, dat ik tegen een studentenhuwelijk geen werkelijk principiële bezwaren kan inbrengen.
Toejuichen zou ik het echter ook niet altijd; vooral niet in de eerste jaren van de studietijd. Een stuk wilsvorming gaat verloren. Een zich werpen op de studie om die zo snel mogelijk te beëindigen om dan een gezin te stichten is er vaak niet meer bij, omdat het de student zo gemakkelijk gemaakt wordt.
Als Jakob om een vrouw zeven jaar gewerkt heeft (die in zijn ogen waren als enkele dagen omdat hij haar liefhad) – en dat op zijn gevorderde leeftijd –, dan moeten we tegen een paar jaar vrijgezellenbestaan ook weer niet al te pessimistisch aankijken, alsof het iets onoverkomelijks is.
Verder zal voor de één het hebben van een eigen gezin een stimulans voor de studie zijn, maar voor de ander beslist niet. En als de zorg voor het gezin er bijkomt, kan de studie heel gemakkelijk in de knel komen. Om dan nog maar niet te spreken over het probleem van de gezinsvorming…

Geen principiële bezwaren dus, maar wel praktische. Overweeg goed wat je doet!

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies