1-Corinthiers 14:26
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 125 (1982)
In de eerste brief aan de Korinthiërs lezen we drie belangrijke voorschriften, die betrekking hebben op het samenkomen van de gelovigen. Het zijn de volgende:
“Laat alles gebeuren tot opbouwing” (1 Kor. 14:26).
“Maar laat alles welvoegelijk en met orde gebeuren” (1 Kor. 14:40).
“Laat alles bij u in liefde gebeuren” (1 Kor. 16:14).
In de Gemeente van Jezus Christus moet alles gebeuren tot opbouwing van iedere gelovige afzonderlijk en tot opbouwing van de gelovigen gezamenlijk. De gave, die God iemand geeft is er niet om zichzelf te stichten – hoewel een goed gebruik van een gave ook hem, die de gave heeft, opbouwt. Nee, het gaat om de opbouw van de Gemeente en van ieder lid van die Gemeente. Natuurlijk dient een gave helemaal niet om er mee te pronken. Helaas kwam dit laatste in Korinthe voor en het is “onder ons” ook niet helemaal onbekend. Laat ieder, die in de samenkomst een bepaalde dienst verricht, zich goed afvragen of de Heer deze dienst op dat ogenblik door hem verricht wil zien. En het antwoord op die vraag wordt in veel gevallen gegeven door ons af te vragen of dat wat we willen zeggen of doen tot opbouw van het geheel dient. Dit geldt niet alleen voor wat we doen, maar betreft ook de vraag hoe we het doen. Een gezegde luidt: “het is de toon, die de muziek maakt”. Een goede boodschap kan totaal onwerkzaam gemaakt worden door de zelfverzekerde of doordrijvende manier waarop ze wordt gebracht. Dit geldt vooral voor een vermanend woord, laten we dat goed bedenken.
In de gemeente te Korinthe ging het onordelijk toe. Zowel wat het avondmaalvieren als het bedienen van het Woord betreft, waren er misstanden. De apostel heeft zowel voor het één als voor het ander duidelijke corrigerende aanwijzingen gegeven. Aan die aanwijzingen hebben we ons te houden. Als iemand een lied zou opgeven terwijl iemand anders al een lied heeft voorgesteld of wanneer iemand zou beginnen te spreken terwijl een ander nog aan het woord is, dan is dat niet welvoeglijk en niet ordelijk. Op dit soort onregelmatigheden heeft de tweede van de bovenstaande vermaningen betrekking.
We mogen aan deze tekst niet allerlei regels en regeltjes ophangen, die de welvoeglijkheid en ordelijkheid in onze ogen zouden bevorderen. Het is bekend dat men in kerkelijke kring met deze tekst het opstellen van een tot in de puntjes uitgewerkte kerkorde verdedigt. Wij veroordelen dat terecht, maar wij lopen net zo goed gevaar deze tekst te misbruiken. We gaan er bijv. kledingvoorschriften op baseren. Natuurlijk mag de kleding niet schaamteloos zijn; dat is duidelijk.
Er zijn andere schriftplaatsen, die ons dat voorhouden. Dat bedoel ik echter niet; het gaat erom dat we elkaar niet gaan voorschrijven wat voor kleur das wel of niet gedragen mag worden, of dat we het dragen van een das verplicht stellen. Wanneer we ons met zulk soort dingen gaan bezighouden zijn we in het wetticisme beland en dat is echt niet “welvoeglijk”. Nog een ander voorbeeld: als we eens in de maand op een vaste dag broedervergadering houden en een gemeenschapsaanvrage moet drie weken wachten op behandeling omdat de laatste broedervergadering net even tevoren gehouden is, dan wordt er wel een bepaalde orde gehandhaafd – maar dat is onze eigen orde en niet die van de Schrift. In zo’n geval is een beroep op 1 Kor. 14:40 volkomen onterecht. Ter wille van onze orde laten we een broeder of zuster onnodig wachten, zodat deze moet wachten om aan de wens van de Heer te beantwoorden; erger: we laten de Heer wachten op iets wat Hij zo graag de zijnen ziet doen.
De laatste vermaning gaat het verst: “Laat alles in liefde gebeuren”. Het kan zijn dat de dienst van het Woord echt geloofsopbouwend is; het kan zijn dat er een goede bijbelse welvoeglijkheid en orde betracht wordt; maar …gebeurt alles ook in liefde? Of heerst er een formele, afstandelijke sfeer? Is er eigenlijk geen echt liefdebetoon, geen spontane hulp waar die vereist is, maar overheerst de vormelijkheid e.d.? In 1 Kor. 13 heeft de apostel erop gewezen dat alles wat we doen geen enkele waarde heeft als we niet door liefde gedreven worden. Het mag in een vergadering nog zo opbouwend, nog zo ordelijk toe gaan, als het niet uit liefde en met liefde gebeurt, dan heeft het voor God geen waarde. Laten we dit wel bedenken.
En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam des Heren Jezus, God, de Vader, dankende door Hem… Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor de here en niet voor mensen. Kol. 3:17, 23.
Het christelijke leven kan niet worden onderverdeeld in zogenaamde “heilige” en “wereldse” zaken. Petrus zegt: “opdat in alles God verheerlijkt wordt” (1 Petr. 4:11). Paulus verwijst naar de keuken en de eetkamer als hij het terrein afbakent van ons christelijke geloofsleven: “Of u dus eet of drinkt, of wat u ook doet, doet het alles tot eer van God” (1 Kor. 10:31).
Robert Noles