De term “koninkrijk van God” legt de nadruk op de geestelijke sfeer, op de atmosfeer waardoor het koninkrijk gekenmerkt wordt.
De term “koninkrijk der hemelen” legt meer de nadruk op het uiterlijk zichtbare van het koninkrijk, op het terrein waar dit geestelijk aspect gevonden wordt. Het karakter van getuigenis staat daar meer op de voorgrond. De volgende teksten, die geen paralleltekst aangaande het koninkrijk Gods kennen, wijzen in deze richting.
“Van de dagen nu van Johannes de Doper tot nu toe wordt het koninkrijk der hemelen met geweld ingenomen, en geweldenaars rukken het weg” (Matth. 11: 12, zie ook 23:13).
Er moet dus tegenstand overwonnen worden om je “te voegen bij” dat koninkrijk.
“Ik zal je de sleutels van het koninkrijk der hemelen geven, en alles wat jij zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen, en alles wat jij zult ontbinden op de aarde, zal ontbonden zijn in de hemelen” (Matth. 16:19).
Hier is dit getuigenis-karakter wel heel duidelijk. Verschillende gelijkenissen aangaande het koninkrijk der hemelen die we in Mattheüs vinden, en die niet door Markus en Lukas van het koninkrijk Gods beschreven worden, bevestigen dit:
- de gelijkenis van het onkruid (Matth. 13:24)
- van de schat in de akker (Matth. 13:44)
- van de parel (Matth. 13:45)
- van de onbarmhartige slaaf (Matth. 20:1)
- van het visnet (Matth. 13:47)
- van de arbeiders in de wijn gaard (Matth. 20:1)
- van de wijze en dwaze maag den (Matth. 25:1)
Denk ook aan Matth. 19:12 waar het gesneden zijn om het koninkrijk der hemelen niet ziet op het ingaan in het koninkrijk, maar om de dienst voor dat koninkrijk. Als het bij het koninkrijk Gods meer om het functioneren van het geestelijk leven gaat, om het innerlijk beleven ervan, dan is het verklaarbaar waarom de gelijkenissen die spreken over gelovigen en ongelovigen geen gelijkenissen van het koninkrijk van God genoemd worden.
Tegenwoordig en toekomstig aspekt
In het begin heb ik al gezegd dat we erop moeten letten of een bepaalde tekst op het toekomstige aspekt van het koninkrijk betrekking heeft. Soms is het moeilijk te bepalen of over de toekomst gesproken wordt. De gelijkenissen leveren geen probleem, want ze zeggen waaraan het koninkrijk gelijk geworden is en geven dus de toestand in deze bedeling aan; ze slaan op de onvolkomen staat van het koninkrijk. Ook Matth. 6:33; 12:28; Mark. 12:34; Matth. 13:52; Matth. 16:19 hebben duidelijk te maken met het koninkrijk zoals we dat nu ervaren.
Moeilijker ligt het met uitspraken als:
“Het is gemakkelijker dat een kameel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke het koninkrijk van God binnengaat” (Matth.19:24; Mark.10:23, 24; Luk. 18: 25)
“De tollenaars en de hoeren gaan u voor in het koninkrijk van God” (Matth. 21:31)
“Het is beter voor u met één oog het koninkrijk van God in te gaan, dan met twee ogen in de hel geworpen te worden” (Mark. 9:47; 10:24)
“Want van de zodanigen is het koninkrijk van God” (Mark. 10:14)
“Hij zal er geenszins binnengaan” (Mark. 10:15; Luk. 18:16, 17)
“Tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God niet zien” – “Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan” (Joh. 3: 3, 5)
“Als u niet verandert en wordt als de kinderen, zult u het koninkrijk der hemelen geenszins binnengaan” (Matth. 18:3)
Naar mijn overtuiging hebben deze uitspraken echter alle te maken met het toekomstige ingaan in het koninkrijk. Bij de derde uitspraak is dat gemakkelijk aan te tonen, omdat hier “ingaan in het koninkrijk” gesteld wordt tegenover “geworpen worden in de hel”. Ook Matth. 18:8 spreekt over “ingaan ten leven” en ziet dus duidelijk op de toekomst.
Ik meen dat “ingaan in het koninkrijk” altijd met de toekomst te maken heeft. Een tekst als Matth. 7: 21:
“Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemelen is”
geeft wat dat betreft geen enkel probleem, gezien in het licht van vers 22, waar sprake is van “die dag”. In andere Schriftgedeelten is het heel duidelijk dat het over de toekomende fase gaat:
Mark. 14:25 (vgl. Luk. 22:16, 18): “Voorwaar, Ik zeg u, dat Ik geenszins meer zal drinken van de vrucht van de wijnstok tot op die dag wanneer Ik die nieuw zal drinken in het koninkrijk van God”
Luk. 13: 28, 29 (Matth. 8:11): “Daar zal het geween zijn en het tandengeknars, wanneer u Abraham, Izaäk en Jakob zult zien en al de profeten in het koninkrijk van God, maar uzelf buitengeworpen, En er zullen er komen van oost en west, en van noord en zuid, en aanliggen in het koninkrijk van God”
Luk. 14:15: “Gelukkig hij die brood zal eten in het koninkrijk van God”
Luk. 17:20: “Toen Hem nu gevraagd werd door de farizeeën: Wanneer komt het koninkrijk van God? antwoordde Hij hun en zei: Het koninkrijk van God komt niet op waarneembare wijze”
Hand. 14:22: “En dat wij door vele verdrukkingen het koninkrijk van God moeten binnengaan”
1 Kor. 6:9, 10;15:50: “Weet u niet, dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Dwaalt niet! Geen hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, zij die bij mannen liggen, dieven, hebzuchtigen, dronkaards, lasteraars of rovers zullen Gods koninkrijk beërven”
“Maar dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven, en de vergankelijkheid beërft de onvergankelijkheid niet”
2 Thess. 1:5: “Een bewijs van het rechtvaardig oordeel van God, dat u het koninkrijk van God waard geacht wordt, waarvoor u ook lijdt”