261 jrg 126, 02-1983 De gevaren van typologische Schriftverklaring

1-Corinthiers 5:7
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 126 (1983)

Dat de typologische schriftverklaring een rechtmatige wijze van uitleg van de Schrift is, behoeft voor lezers van de ‘Bode’ eigenlijk niet aangetoond te worden. Ik volsta dan ook met enkele notities.

(1) De offers waarover het Oude Testament spreekt, hebben duidelijk een zinnebeeldige betekenis en wijzen heen naar het offer van Christus. Van het Paschalam wordt dat in 1 Kor. 5:7 zelfs met zoveel woorden gezegd.

(2) Van de inrichting van en de dienst in de Tabernakel is dat ook gemakkelijk aan te tonen. Van de voorwerpen in de tabernakel, d.w.z. die in het heiligdom, wordt gezegd, dat het zinnebeelden zijn van de dingen in de hemel (Hebr. 9:23). De uitspraken in Hebr. 9:6-8, 11; 10:1 en 10:20 ondersteunen dit.

(3) Diverse personen uit de oude bedeling fungeren onmiskenbaar als typen of voorafschaduwingen van Christus. Van een tweetal wordt dat ook uitdrukkelijk gezegd. Zo wordt Adam ‘een voorbeeld van Hem die zou komen’ genoemd en wordt Melchizedek als Priester-Koning van Jeruzalem, die niet stamde uit een priestergeslacht, aangeduid als een, die ‘op de Zoon van God lijkt’ (Hebr. 7:3).

(4) Dat de ceremoniële of zelfs de maatschappelijk-sociale voorschriften van de wet een typische of zinnebeeldige zin hebben, volgt uit 1 Kor. 9:9, 10 en wordt ondersteund door 2 Kor. 6:14 als we dat voorschrift vergelijken met Deut. 22:10.

(5) De geslagen steenrots waaruit Israël tijdens de woestijnreis dronk, wordt in 1 Kor. 10:4 aangeduid als een type van Christus. En blijkens Joh. 6:31-35 ziet het manna eveneens op Christus.

(6) Zelfs geschiedenissen uit de boeken van Mozes hebben een dergelijke zinnebeeldige betekenis. In Gal. 4:21-31 hebben we daar een duidelijk voorbeeld van.

Oppassen geboden

Meer nog dan bij de directe Schriftuitleg moeten we bij de typologische verklaring oppassen voor ‘voetangels en klemmen in uitlegland’. Het gevaar is namelijk groot dat we in het wilde weg gaan typologiseren. We vergeten dan, dat ook deze wijze van verklaren aan stringente regels gebonden is. In de eerste plaats hebben we te bedenken, dat de typen slechts dienen als oudtestamentische illustraties bij nieuwtestamentische gegevens. Ze werken dan zeer verhelderend. Zo geven de vijf offers van Lev. 1-5 een zeer verhelderende kijk op de verschillende aspecten, die het offer van Jezus Christus heeft. We mogen echter nooit een type verklaren los van nieuwtestamentische gegevens.

In het verleden is daar meer dan eens tegen gezondigd en helaas gebeurt dat ook nu nog. Het meest bekende voorbeeld uit het verleden is dat van C.E. Stuart. Op grond van het type van de Grote Verzoendag en de op die dag voorgeschreven handelingen, leerde hij, dat Christus niet op het kruis, maar pas in het hemels heiligdom voor onze zonden verzoening heeft gedaan, nádat Hij gestorven was. Daarentegen leert de Schrift, dat Christus ons verzoend heeft in het lichaam van zijn vlees en niet in de ontlichaamde staat na zijn dood (Kol. 1:22). Evenmin weet het Nieuwe Testament iets van het inbrengen van het bloed in het heiligdom in die periode.

Het melaatse huis

Een ander voorbeeld uit het verleden, dat helaas tot in het heden toe nog navolging vindt, is het apart stellen van vergaderingen en ze als melaats verklaren, wanneer er verteld wordt, dat er in die vergaderingen kwaad aanwezig is. Men doet dit op grond van de voorschriften aangaande het melaatse huis, zoals die in Lev. 14:33-53 neergelegd zijn.
Voor een dergelijke handeling is in het Nieuwe Testament noch direct, noch indirect enige aanwijzing te vinden.

Het gaat er nu niet om, dat men een geloofsgemeenschap niet meer aanvaardt als gebaseerd op de Schrift, omdat ze de grondslag van vergaderen verlaten heeft of omdat er welbewust kwaad in leer of in werken getolereerd wordt. Als een geloofsgemeenschap afwijkt van de bijbelse grondslagen kunnen de geloofsgemeenschappen (vergaderingen) in andere plaatsen de medeverantwoordelijkheid voor het getuigenis aldaar niet meer dragen. Daar gaat het echter nu niet om. De kwestie waar het nu om gaat is deze, dat men een vergadering waar men kwaad vermoedt, omdat daar geruchten over gaan, niet als een melaats huis mag beschouwen en behandelen.
Voor een dergelijke bemoeienis hebben we geen enkele grond in het Nieuwe Testament.

Type verkeerd geduid

In deze gevallen wordt m.i. ook het type verkeerd geduid. Het is namelijk nog helemaal niet zo zeker dat het huis van een Israëliet een type van de Gemeente is (hetzij plaatselijk, hetzij universeel). Men zegt wel: de Gemeente wordt een huis genoemd, hier in Lev. 14 is sprake van een huis, dus dat huis stelt de Gemeente voor. Inderdaad wordt de Gemeente een huis genoemd, maar wat voor huis? Niet een gewoon huis, maar een tempel. (Ef. 2:21; vergel. 1 Petr. 2:5).

De tabernakel in de woestijn en de tempel te Jeruzalem zijn typen van de Gemeente, maar niet het huis van iedere Israëliet. Als men het woonhuis van een Israëliet tot een type van de Gemeente verklaart dan verklaart men nota bene daarmee automatisch de Israëliet, die de eigenaar van het huis is tot een type van Christus of van God. En dat is een onmogelijke zaak. Er zijn nog veel meer argumenten tegen deze typologisering aan te voeren, maar deze twee zijn voldoende om te laten zien, dat het niet zo vanzelfsprekend is om het melaatse huis op te vatten als een type van de Gemeente. Het materiële huis van de Israëliet ziet in type op de levenssfeer die we persoonlijk en als gezin opbouwen. Ons doen en laten als christelijk gezin kan verontreinigd zijn door kwade elementen, die we uit te zuiveren en te vervangen hebben.

Het aanraken van een dode

Een ander voorbeeld van verzelfstandigen en verkeerd duiden van het type is te vinden in de verklaring die sommigen van Num. 19:11-13 geven. In dat hoofdstuk is sprake van het reinigingswater, dat dient om iemand te reinigen, die een dode aangeraakt heeft. In type gezien is een dode een beeld van een geestelijk dode, dus van een ongelovige. Tot zover is er geen probleem. Maar nu het ‘aanraken van de dode’, waarop ziet dat? Men laat dat slaan op elk contact van een gelovige met een ongelovige. Aanraken is aanraken, is contact hebben, dus…

Nu is men daarin niet consequent, want zakelijke relaties met ongelovigen, contact in werksituaties, heeft men wel. Om met 1 Kor. 5 te spreken: we zouden de wereld moeten verlaten om alle contact en omgang te voorkomen. Dit alleen moet ons er al de ogen voor openen, dat ‘aanraken’ niet klakkeloos op contact hebben toegepast mag worden.
Geheel willekeurig stelt men echter, dat elk contact in de privésfeer een gelovige verontreinigt. En men past dat niet slechts toe op contact met ongelovigen, maar ook op omgang met gelovigen, die niet eenzelfde weg gaan als wij doen.

In het Nieuwe Testament vinden we een dergelijke drastische afzondering echter nergens voorgeschreven. Integendeel, Paulus houdt er volgens 1 Kor. 10:27 rekening mee, dat een ongelovige een gelovige uitnodigt aan de maaltijd en deze laatste daarop ingaat. Hij zegt helemaal niet, dat de gelovige dat niet mag doen, omdat hij anders verontreinigd wordt.
Welnu, dan moeten wij niet wijzer willen wezen dan de apostel door onszelf (en dat is ook nog tot daar aan toe, maar ook:) en anderen verboden op te leggen op grond van een verkeerd duiden van het type en het verzelfstandigen ervan.

Verontreinigt verbinding met kwaad dan niet?

Heeft dit voorschrift van Num. 19 ons dan niets te zeggen? Verontreinigt verbinding met kwaad dan niet? Wel dat doet het zeer zeker, maar het gaat er nu juist om wat die ‘verbinding’ of in het geval van Num. 19 het ‘aanraken’ precies inhoudt. En om dat te weten moeten we het Nieuwe Testament raadplegen; we mogen er beslist niet op goed geluk zelf een verklaring van geven.
Dat aanraken en aanraken twee is, weten we al uit de geschiedenis van de vrouw met de kwaal van bloedvloeiing, die de Here Jezus achter aan de zoom van zijn kleed aanraakte. Zij deed dat met de bedoeling genezen te worden; de anderen raakten de Heer alleen aan omdat er zo’n gedrang om Hem heen was. Daardoor ging er in haar geval kracht van de Heer uit en ondervond zij de invloed van deze aanraking.

Aanraken van een dode betekent voor ons het overnemen van denk- of handelwijze van ongelovigen waardoor we onder hun invloed komen, zodat we meegaan in de dingen die zij doen of meegaan in hun denken dat tegen de gedachten van God ingaat. Het Nieuwe Testament laat ons daarover niet in het ongewisse. De Korinthiërs waren beïnvloed door het heidense denken over de dood. Een denken, dat alle nadruk legde op genieten in dit leven met als lijfspreuk; ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven wij’. Daarvoor waarschuwt de apostel zeer ernstig en hij zegt dan: ‘Verkeerde omgang bederft goede zeden’ (1 Kor. 15:33). Zo’n ‘aanraken’ verontreinigt. Het verontreinigt niet op een magische, mystieke of wettisch-levitische wijze in de zin van: Ik heb met een ongelovige gegeten… nu ben ik door dat contact verontreinigd. Nee, het verontreinigt als er verkeerde dingen worden besproken of gedaan. We ondergaan daarvan de beïnvloeding, en dát is de verontreiniging.

Er zouden nog meer voorbeelden van verkeerd typologiseren te noemen zijn. Ik beperk me echter tot de bovenstaande, omdat die dreigen een ongunstige invloed te hebben op ons onderling verkeer.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies