1-Corinthiers 11:8
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 126 (1983)
In een vorig artikel stonden we stil bij het feit, dat de Schrift evenwichtig is in de voorstelling van de waarheid en het geven van vermaningen (‘Staat dan in de vrijheid, maar…’; Bode april 1983, blz. 64v.) Ik wil daarvan graag nog een voorbeeld geven.
In 1 Kor. 11 schrijft Paulus over de positie van man en vrouw. In verband daarmee geeft hij bepaalde aanwijzingen met het oog op het bidden en profeteren.
Hij stelt dat Christus het hoofd is van iedere man, en de man het hoofd van de vrouw. Met het oog daarop moet een man kort haar hebben en zijn hoofd niet bedekken als hij bidt of profeteert, terwijl een vrouw lang haar moet dragen, en het hoofd bedekt moet hebben als zij bidt of profeteert.
Dit voorschrift is op zichzelf duidelijk genoeg; het blijft echter een vraag of het ook op het samenkomen van gelovigen slaat als er gebeden en geprofeteerd wordt. Voorzichtigheidshalve houden wij ons ook dan aan dit voorschrift en dat is zeker niet verkeerd, maar laten we voorzichtig zijn om de zaak niet op de spits te drijven. Vervolgens geeft de apostel een nadere verklaring. Hij voert daarbij twee dingen aan:
a. de man is het beeld en de heerlijkheid van God, maar de vrouw is de heerlijkheid van de man (Bij het bidden en profeteren moet de heerlijkheid van God openbaar worden en niet de heerlijkheid van de man);
b. de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man; de man is niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man (De scheppingsorde speelt hier dus een grote rol).
Het belang van de zaak brengt Paulus naar voren met de woorden, dat de vrouw ter wille van de engelen een macht op het hoofd moet hebben.
Alleen al door een zo eenvoudige zaak als haardracht en hoofdbedekking kunnen we een getuigenis voor de heilige engelen zijn en iets van Gods gedachten vertolken.
Nu is het duidelijk, dat mannen, althans in eht Westen, met dat wat Paulus schrijft minder moeite zullen hebben dan vrouwen. Beeld en heerlijkheid van God te zijn, dat is niet zo min. Nummer één in de schepping te wezen en dan niet geschapen om een ander, maar een ander wel geschapen om jou… dat klinkt ons mannen wel goed in de oren. Of we beseffen, dat die positie ook een veel grotere verantwoordelijkheid met zich meebrengt en of we daaraan beantwoorden is een andere zaak. Daar denken we misschien liever niet aan. Eerder laten we ons voorstaan op onze positie als man. Welnu, de Geest van God ziet dat gevaar en het geïnspireerde Woord vervolgt dan ook met: ‘Evenwel is noch de vrouw zonder de man, noch de man zonder de vrouw in de Heer’.
Man en vrouw horen bij elkaar en ze hebben elk hun plaats ‘in de Heer’. Het heil is er niet alleen voor mannen, maar ook voor vrouwen. En we hebben elkaar als gelijkwaardigen in de Heer te beschouwen.
De man zou er zich op kunnen beroemen, dat de vrouw dan toch maar uit de man geschapen is. maar dan zegt de Schrift als het ware: ‘Dat is waar, maar… de man is door de vrouw’.
De uitdrukking: ‘De vrouw is uit de man’, ziet op de schepping van Eva uit Adam, waarbij dan in Eva alle vrouwen vertegenwoordigd gezien worden. Het vervolg van de tekst; ‘De man is door de vrouw’ moet daarom op Adam zien, waarbij alle mannen in hem vertegenwoordigd geacht worden. Vaak verklaart men de tekst anders en zegt, dat iedere man door de vrouw ontstaan is. Omdat ‘uit de man’ letterlijk bedoeld is, neemt men ‘door de vrouw’ als vanzelfsprekend even letterlijk.
Er zijn echter twee bezwaren tegen deze uitleg. Ten eerste hadden we dan mogen verwachten dat er stond dat de man uit de vrouw (geboren) is, een uitdrukking die we op andere plaatsen in de Schrift wel tegenkomen.
En dat is beslist niet iets specifieks van de man; het geldt voor de vrouw net zo goed. Bovendien moet er voor man zowel als vrouw ook nog een man als verwekker aan te pas komen.
Het tweede bezwaar is hierin gelegen, dat vers 8 en 9 in eerste instantie op Adam en Eva slaan. Dat ze niet met de naam Adam en eva benoemd worden dient om de gedachte algemeen te maken en in Adam alle mannen en in Eva alle vrouwen vertegenwoordigd te zien. Welnu, dan moet vers 12 ook in eerste instantie op Eva en Adam zien en niet op Eva (plus alle vrouwen) en in Kaïn(?) (plus alle mannen).
In de door mij gewraakte verklaring van vers 12 valt Adam om zo te zeggen ‘buiten boord’, en dat kan onmogelijk de bedoeling zijn.
Wanneer we dit vers op Adam betrekken, wordt de verklaring iets moeilijker omdat we van het letterlijke van het ontstaan moeten afstappen. De man is door de vrouw’ betekent, dat Adam eerst man werd toen Eva geschapen was. Dat niet wat zijn lichamelijkheid betreft, maar wat zijn functioneren als man betreft.
Voordat Eva geschapen was, was Adam mens en meer niet. Zijn man-zijn functioneerde toen niet en het zou nooit gefunctioneerd hebben als de vrouw niet geschapen was. en weer bedoel ik dat niet lichamelijk.
Natuurlijk geldt het ook van het lichamelijk man-zijn, maar dat aspect komt in 1 Kor. 11 helemaal niet aan de orde. In dat hoofdstuk wordt niet over de man en zijn vrouw geschreven, zoals in Ef. 5. Het gaat hier niet om de positie in het huwelijk, maar over – mag ik het zo zeggen – het exemplaar mens, dat man is, en het exemplaar mens, dat vrouw is. Om de verhouding tussen die twee in algemene zin gaat het. Dat dat natuurlijk in het huwelijk wel in het bijzonder naar voren komt is een tweede, maar daar is het niet toe beperkt en dat is hier in eerste instantie niet bedoeld. Wat hier staat, geldt namelijk net zo goed voor getrouwden als ongetrouwde. Niet in lichamelijk opzicht alleen is de man eerst man na de schepping van de vrouw, maar hij is dat – en daar gaat het hier om – in heel zijn functioneren, op welk terrein dan ook, pas na de schepping van de vrouw.
De uitdrukking: ‘De vrouw is uit de man’ ziet op de schepping van Eva uit Adam. De uitdrukking: ‘De man is door de vrouw’ moet dus ook terug te voeren zijn tot Adam en Eva. Zoals in de eerste uitdrukking ‘De vrouw is uit de man’ – Eva als representant van alle vrouwen wordt gezien, zo wordt dus in de tweede uitdrukking Adam als representant van alle mannen beschouwd. Dat de uitdrukking ‘De man is door de vrouw’ zou zien op de geboorte van de mannen uit vrouwen is om twee redenen niet aan te nemen. Ten eerste had ook hier dan gezegd moeten worden: ‘De man is uit de vrouw (geboren)’.
Ten tweede is niet alleen de man, maar ook de vrouw uit een vrouw. Eva is ‘moeder van alle levenden’, dus van mannen en vrouwen. Als vers 8 en 9 op Adam en Eva slaan en zij daar als representatief van alle mannen en vrouwen worden gezien – dan moeten we die sleutel niet loslaten bij vers 12. ‘De man is door de vrouw’ betekent in dit geval dan eenvoudig: het begrip ‘man’ als aanduiding voor een soort van mensen is zonder enige inhoud als er geen begrip ‘vrouw’ tegenover staat als aanduiding voor een andere soort van mensen. Zonder Eva was Adam eenvoudig ‘mens’.
In een totaal ander vlak hebben we hetzelfde begrip ‘door’. Zonde is zonde – maar zonde wordt tot overtreding zodra er een wet is, die de zonde verbiedt. In dat geval kan men zeggen: ‘de overtreding is door de wet’. Zo is zonder het bestaan van een vrouw adam eenvoudig ‘mens’, maar niet zodra is Eva geschapen of Adam benoemt zichzelf en Eva en zegt: ‘Deze zal manninne heten omdat zij uit de man genomen is’.
Deze overwegingen klemmen te meer, omdat in 1 Kor. 11, in tegenstelling tot Ef. 5, in het geheel niet over het huwelijk wordt gesproken en, in tegenstelling tot 1 Kor. 7, ook het lichamelijk aspect van het huwelijk, zomin als de verhouding moeder – vader – kinderen, hier aan de orde zijn. Het gaat in 1 Kor. 11 niet om de huwelijksverhouding tussen een man en zijn vrouw, maar om het verschijnsel ‘mens’ en de daarin voorkomende variëteit ‘man’ en ‘vrouw’. Wat in 1 Kor. 11 gezegd wordt betreft alle mannen en alle vrouwen, onverschillig of ze gehuwd zijn of niet. Wat hier dus wordt gezegd is: de mannen worden als ‘man’ gekend bij de gratie van het bestaan van de vrouwen.
De man is man bij de gratie van de vrouw. Met deze toevoeging brengt Paulus de voorstelling van zaken in evenwicht en laat hij mannen, die te hoog van de toren zouden willen blazen een toontje lager zingen. Maar dat geschiedt zonder iets aan de waarheid, die hij in het begin ontvouwde, af te doen, en zonder enige voet te geven aan opvattingen, zoals die nu door het feminisme naar voren worden gebracht.