Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 126 (1983)
Voor jongeren
Met meerdere argumenten willen de vernieuwingstheologen aantonen dat je van de Bijbel-zo-als-hij-daar-ligt niet zonder meer kunt zeggen, dat het Gods Woord is.
‘De Bijbel is een boek’, zo zegt men dan, ‘dat over een periode van 2000 jaar en langer tot ons is gekomen. De taal, de begrippen en de voorstellingswereld van de schrijvers zijn totaal anders als die van ons. Daar begrijpen we zó niets van. Willen we de boodschap die God ons door dat boek wil bekendmaken verstaan, dan hebben we net als de Ethiopische minister van Koningin Candacé een Filippus nodig, die ons de boodschap vertolkt, zodat we verstaan wat we lezen. De boodschap van de Bijbel zit verpakt in woorden en begrippen en de theoloog als deskundige weet die te verwoorden voor onze tijd’.
Deze bewering is in het boekje ‘En toch… de bijbel Gods Woord’ getoetst in het eerste deel, dat getiteld is ‘De verpakkingstheologie’.
Ten tweede moeten we volgens deze Schriftverklaarders in rekening brengen, dat de Bijbel enerzijds uniek, maar anderzijds toch ook een door en door menselijk boek is. Het menselijke element in de Bijbel noopt ons de uitspraak: ‘de Bijbel is Gods Woord’ iets anders te lezen dan in orthodoxe kring tot nu toe werd gedaan. Immers, er staan fouten en ongerijmdheden in, die het toch onmogelijk maken om de bijbel voor onfeilbaar en letterlijk van a tot z voor Gods Woord te houden.
Dit argument is besproken in het tweede deel van genoemd boekje onder de titel ‘Het zogenaamde menselijke element in de Bijbel’.
In dit artikel wil ik echter een probleem aansnijden dat eigenlijk aan dat probleem vooraf gaat, namelijk het vraagstuk waarom wij aannemen dat de Bijbel Gods Woord is. en dat eerst nog afgezien van de vraag, wat we met deze uitspraak precies bedoelen.
Tja, waarom eigenlijk…
Nu hoop ik dat je je oren begint te splitsen, want dan heb ik wat het onderwerp van dit artikel betreft in de roos geschoten. Veronderstel dat ik nu bij je in de kamer zit en je recht op de man af vraag: ‘Waarom neem jij aan, dat de Bijbel Gods Woord is?’ Zou je dan het antwoord vlot kunnen geven?’ Ik bedoel… een gefundeerd antwoord natuurlijk! Of begin je wat te aarzelen en stamel je zo een beetje van: ‘tja, waarom neem ik dat eigenlijk aan…’
Kijk eens: zéggen dat de Bijbel Gods Woord is, is één ding; duidelijk maken waarom je dat aanneemt, is een twééde.
De pater aan het woord
Nu zijn er mensen, die met dit probleem helemaal geen moeite schijnen te hebben. Zij namelijk, die de Rooms Katholieke leer aanhangen.
In militaire dienst kwam ik, door wat verwikkelingen, met een paar roomse kamergenoten terecht in een studiekring die werd gehouden in het Rooms Katholieke militaire tehuis. De bedoeling van deze studie was Rooms Katholieke militairen ruggensteun te geven in hun contacten met protestantse dienstkameraden. Van de Rooms Katholieke Kerk uit gezien een verstandig en nuttig streven. Het was de eerste keer dat men samenkwam in het nieuwe winterhalfjaar en vragen waren er nog niet. Daarom begon de pater de catechismus te behandelen. Nu had ik me echt voorgenomen me stil te houden, en ik had dat mijn beide collega’s ook gezegd. In het begin lukt het boven verwachting, maar ja, wat wil je… daar hoorde ik na een minuut of tien de pater zeggen: ‘En nu een vraag, die ik al menige protestant heb voorgelegd, maar waar ik nooit een antwoord op gekregen heb’. Dat bracht me in de ‘gevechtshouding’. De vraag van de pater bleek te zijn: ‘Hoe bewijst u dat de Bijbel Gods Woord is?’
Prompt vroeg ik permissie om daar een antwoord op te mogen geven. Wat ik aangevoerd heb wil ik nu nog niet verklappen, maar ik kan wel zeggen, dat mijn argumentatie hem niet overtuigde.
Daarbij vroeg ik de pater, of hij mij dan eens wilde bewijzen, dat de bijbel het Woord van God was.
‘O’, zei hij, dat is heel eenvoudig. De Bijbel is Gods Woord omdat de Kerk dat zegt’.
Het gezagsinstituut van de Rooms Katholieke Kerk stond daar voor hem borg voor.
Natuurlijk vroeg ik waar de Rooms Katholieke kerk dan het gezag aan ontleende om dit met autoriteit te kunnen zeggen.
‘Dat gezag heeft God haar verleend’, antwoordde hij zonder aarzelen.
Ik ging daar tegen in: ‘Maar hoe weet u nu dat God aan de kerk het gezag verleend heeft om dit zo te stellen?’ Hij werd iets onzekerder, maar gaf toch ten antwoord: ‘Uit de openbaring van God’. Daarop vroeg ik hem, waar hij die openbaring vond. Zijn weerwoord was: ‘Die staat in de Bijbel, denkt maar aan de tekst: ‘Wie u hoort, hoort Mij’.
Als ik dit zo neerschrijf lijkt het wel een kat-en-muis-spelletje, maar dat was het in werkelijkheid niet. Ik had het zweet op het voorhoofd en later heb ik wel beseft, dat een discussie niet de methode is om iemands hart te bereiken en evenmin om zelf gediend te worden. Maar goed, het gaat me alleen om de achtergrond van het probleem en wat dt betreft heeft dat gesprek mij wel wat geleerd.
Met zijn laatste antwoord zat de pater natuurlijk vast, dat wel. Ik zei hem dan ook dat hij in een kringetje redeneerde en wel als volgt: ‘U stelt dat de Bijbel Gods Woord is omdat de Kerk dat zegt. De Kerk heeft gezag om dat te zeggen, omdat God haar dat heeft verleend. Dat laatste echter neemt u aan op grond van het getuigenis van de bijbel, waarvan u eerst nog moest bewijzen, dat die Gods Woord was’. Hij kwam er die avond niet uit en er werd voorgesteld om over veertien dagen verder te gaan. Wat te verwachten was gebeurde toen. Hij maakte eenvoudig het kringetje een schakel groter en laste de traditie in. Waarop ik vroeg hoe hij nu wist, dat de traditie nooit een verkeerde koers was gaan varen. Hij antwoordde: ‘Maar als dat gebeurd zou zijn, zou de kerk haar zeker gecorrigeerd hebben’.
De traditie was dus safe omdat de kerk onfeilbaar was en omgekeerd steunde de kerk zich op de traditie.
Ik wees hem erop dat er in de loop van de eeuwen meerdere mannen waren opgestaan die gewaarschuwd hadden dat het de verkeerde kant op ging, maar dat de kerk die stemmen had gesmoord en dat men vér van de Schrift was afgeweken ter wille van de traditie.
Het gesprek verliep toen in wat heen en weer gepraat, waarvan ik alleen om de humoristische noot het slot vertel. De pater wierp op een gegeven ogenblik tegen, dat de protestanten zich ook niet letterlijk aan de Schrift hielden, want er stond: ‘dit is mijn lichaam’, en dat namen ze niet aan. Ik maakte toen een pracht van een blunder door in het vuur van het betoog op te merken:
‘Pater, als u een foto van uw vrouw laat zien, zegt u toch ook: Dit is mijn vrouw – terwijl u bedoelt: dit stelt mijn vrouw voor’. Tegenwoordig zou dat niet eens meer zo’n lacher zijn, maar we schreven 1947 en toen lagen de zaken wel even anders.
Opschuiven van het probleem
Uit het voorgaande kan één ding duidelijk zijn, dat het probleem voor een Rooms Katholiek helemaal niet zo eenvoudig is als men het wel doet voorkomen. Men geeft wel ten antwoord ‘omdat de kerk dat zegt’, maar daarmee wordt een nieuw probleem opgeworpen, namelijk op grond waarván de kerk recht heeft dat te zeggen en aanvaarding van haar uitspraak te eisen. Dit is alleen maar opschuiving van het vraagstuk en het leidt tenslotte tot een cirkelredenering. Dit is de oplossing niet. Maar evenmin is voor ons de oplossing: ‘omdat mijn ouders het zeggen’ of ‘omdat de broeders dat beweren’. En toch zou ik ze niet graag de kost geven, die zich op deze manier van het probleem afmaken.
De volgende keer zullen we nog een paar schijnoplossingen voor dit belangrijke vraagstuk onder ogen zien.