1-Thessalonicenzen 2:13
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 127 (1984)
Voor jongeren
We houden ons nog steeds bezig met de vraag: hoe weten we dat de Bijbel het Woord van God is? We hebben gezien, dat het antwoord van de Rooms Katholiek: ‘Dat weet ik omdat de Kerk het zegt’, niets zegt omdat hij in een cirkelredenering vervalt.
En als iemand wijst op het wondere ontstaan van de bijbel, op de buitengewone geschiedenis die dit boek de eeuwen door geschreven heeft en vele andere merkwaardigheden meer, dan overtuigt hij daarmee noch zichzelf noch een ander.
Ik herinner me dat een jonge medewerker in een Bijbelstand met iemand in gesprek raakte over de Bijbel. Hij trachtte de man ervan te overtuigen, dat de Bijbel Gods Woord is door hem al de wonderen van dat boek voor te houden. ‘Geef me eens veertig schrijvers’, zo zei hij met stemverheffing, ‘waarom je zesenzestig boeken kunt opvragen en probeer daar eens een geheel van te maken. ‘Zijn opponent wierp hem het een en ander tegen, maar onze vriend had prompt een tegenargument en voerde het ene wonder betreffende de Bijbel na het andere aan. Hoe langer hoe meer mensen bleven staan en volgden de discussie. Onze man leek het pleit in zoverre te winnen, dat de bezoeker tenslotte geen weerwoord meer gaf en schouderophalend vertrok. Terwijl de kring mensen voor de stand zich verspreidde zei een oudere dame, die aandachtig toegeluisterd had: ‘Iemand platpraten is geen kunst’.
Nu sloeg die opmerking vooral op de wijze waarop onze jongeman zijn argumenten naar voren bracht – we hebben hem daarop ook gewezen – maar het had ook betrekking op zijn redenering zelf. Nee, met dit soort argumenten overtuigen we iemand niet werkelijk, en het zou niet best zijn als dat de grond zou zijn waarop we ‘weten’ dat de Bijbel Gods Woord is.
Maar hoe weten we het dan wél? Voor het antwoord keer ik terug tot het gesprek dat ik met de pater voerde in het militaire tehuis in Utrecht. Op de vraag hoe ik kon bewijzen dat de Bijbel Gods Woord was heb ik hem geantwoord: ‘Pater, dat hoef ik niet te bewijzen, dat bewijst de Bijbel zelf wel’. En op zijn vraag hoe ik dat bedoelde heb ik naar voren gebracht: ‘Ik hoef niet te bewijzen dat een leeuw in een kooi in Artis sterk is. Laat hem maar los en dan zal hij dat zelf wel bewijzen! De Bijbel bewijst zelf dat hij Gods Woord is aan het hart van ieder die hem met een oprecht gemoed leest’.
Helaas begreep de man niets van wat ik bedoelde. Zijn geloof had in eerste instantie de Roomse Kerk tot object en niet de Bijbel. Maar zijn er onder ons ook niet die aannemen dat de Bijbel Gods Woord is, omdat ze dat met de paplepel hebben ingenomen en die helaas later niet tot een werkelijk ‘weten’ gekomen zijn omdat ze nooit (of hopelijk: tot nu toe niet) de kracht van de Bijbel aan hun ziel en geweten hebben ervaren?
We hoeven niet te bewijzen dat de zon een warmtebron is, we hoeven alleen maar bij een stralende zon naar buiten te gaan, en dan weten we het omdat we het ervaren. Maar dan moeten we niet binnen blijven zitten, maar ook daadwerkelijk de zonnestralen laten vallen op ons lichaam.
Welnu, om te weten dat de Bijbel Gods woord is moeten we de stralen van deze goddelijke kracht- en warmtebron laten vallen op onze ziel. En dan geloven we het niet omdat de Kerk het zegt, en ook niet omdat de Bijbel zo’n wonderbaar boek is, maar omdat God Zelf door zijn Woord tot ons gesproken heeft en ons de innerlijke overtuiging geschonken heeft.
Ik wil dit artikel besluiten met de bekende uitspraak van Paulus over de Thessalonikers. Hij schrijft aangaande hen:
‘En daarom ook danken wij God onophoudelijk, dat u, toen u van ons het woord van de prediking van God hebt ontvangen, het hebt aangenomen niet als een woord van mensen, maar, zoals het waarlijk is, als Gods Woord, dat ook werkt in u die gelooft’ (1 Thess. 2:13).
De Thessalonikers hoorden de prediking van Paulus en die drong als een speer door in hun hart. Ze werden innerlijk overtuigd: dit is het Woord van God.
De kracht van het Woord werd eerst hierin openbaar, dat het hen tot innerlijke overtuiging bracht. Maar die kracht werd daarop ook zichtbaar in hun leven. Het Woord woonde voortaan niet slechts in hun hart, nee, het wérkte in hen en bracht een totale levensverandering tot stand. We lezen daarover in hoofdstuk 1 vers 9 en 10.
Welnu, wat geldt van het gesproken Woord, geldt ook van het geschreven Woord. De Bijbel zelf en de bijbel alleen kan ons werkelijk overtuigen dat hij Gods Woord is, en uit de Schrift weten we dat dat niet losstaat van het werk van de Heilige Geest.
Wat is het een zegen, dat god ons zijn Woord geschonken heeft en door zijn Geest ook ons heeft overtuigd van onze zondigheid, van de grootheid van zijn reddende liefde door Jezus Christus, van de waarheid en waarachtigheid van zijn Woord, de Bijbel.
Als je diep in je hart misschien moet zeggen: ‘Sorry, maar dat ken ik niet…’, neem dan de bijbel, ga op je knieën en vraag God om door zijn Woord je die overtuiging te geven en lees, léés en lees nóg eens. God zal dan – net als bij de Thessalonikers – het licht doen opgaan in je ziel.