IN HET VORIGE ARTIKEL OVER DIT ONDERWERP gaf ik aan, dat christenen de woorden van de Heer, opgeschreven in Matth. 19: 9, vaak net zo misbruiken als de Joden het voorschrift gegeven in Deut. 24 : 1-5. De bedoelde uitspraak van de Heer luidt: ‘Ik zeg u echter, dat wie zijn vrouw verstoot, niet om hoererij, en met een andere trouwt, overspel pleegt, en wie met een verstoten vrouw trouwt, pleegt overspeI’. Het misbruik bestaat dan hierin, dat men ontrouw in het huwelijk als een breekijzer hanteert om het huwelijk te ontbinden. Dat is echter zeker niet de bedoeling van de Heer geweest. Er staat niet, dat als een vrouw of een man ontrouw zijn, daarmee de huwelijksband is doorgesneden. En er staat helemaal niet dat in zo’n geval de ene huwelijkspartner de ander heeft te verstoten en hij of zij dan vrij is om te hertrouwen.
Net als in Deut. 24 wordt er slechts indirekt iets toegestaan. Het is naar Gods gedachten zo, dat er in geval van huwelijksontrouw belijdenis van het kwaad moet plaatsvinden en de afgedwaalde partner door de ander in genade weer wordt aangenomen. Dat is niet altijd gemakkelijk; dat kost zelfverloochening, maar het is wel de eerst aangegeven weg. Immers ook voor deze zonde is vergeving mogelijk, en ook in dit geval kan er verzoening plaatsvinden tussen de beide huwelijkspartners.
Nu lezen sommige verklaarders de woorden ‘niet om hoererij’ zo, dat de Heer ermee bedoelt ‘over hoererij praten we niet, dat laten we buiten beschouwing’. Het lijkt me toe, dat we dan meer zeggen, dan de uitspraak zoals die er staat inhoudt. De Heer maakt naar mijn gevoelen wel degelijk voor hoererij een uitzondering. Maar dan alleen in deze zin, dat als er hoererij in het spel is en als iemand in zo’n geval een andere vrouw trouwt, je niet van overspel kunt spreken. Maar dat is dan ook alles. De Heer zet in geval van hoererij van een van de partners het licht niet op groen om maar te scheiden.
Zijn woorden betekenen slechts, dat als iemand in zo’n geval hertrouwt, die persoon niet door rood licht gereden is. Het uitzonderingsgeval, waarbij hoererij in het spel is, wordt ook in Matth. 5: 31 en 32 genoemd. Uit dat vers valt echter helemaal geen grond voor echtscheiding te halen, zelfs niet in geval van hoererij. De woorden van de Heer luiden: ‘Maar ik zeg u, dat een ieder, die zijn vrouw verstoot anders dan uit oorzaak van hoererij, maakt dat zij overspel pleegt, en wie een verstotene trouwt, pleegt overspel’ .
De uitzondering ‘behalve uit hoererij’ betekent slechts, dat in dat geval de man die zijn vrouw wegzendt niet schuldig staat aan het feit, dat hij zijn vrouw tot overspel beweegt. In dat geval had de vrouw namelijk al overspel gepleegd. Volgens de wet van Mozes zou deze man zijn vrouw naar de rechters moeten brengen om gestraft te worden. Voor de christen betekent het, dat de vrouw als ze haar kwaad belijdt en tot inkeer komt, door hem weer in genade aangenomen wordt. We leven nl. niet onder de wet, maar onder de genade. Doet ze dit echter niet en blijft ze volharden in de ontucht, dan is de man, ingeval hij met een ander trouwt, geen overspeler. Maar dat is dan ook het enige wat je ervan kunt zeggen dat de Schrift de mogelijkheid tot echtscheiding en zeer zeker de mogelijkheid tot hertrouw tot een minimum beperkt, blijkt ook nog zijdelings uit het feit, dat in Mark. 10: 11,12 en in Luk. 16: 18 het uitzonderingsgeval van ‘hoererij’ niet eens vermeld wordt.
Nu kan het zijn, dat een ongelovige meerdere huwelijken achter de rug heeft waarbij hij in een situatie van overspeler is terechtgekomen en dat zelfs meerdere malen. Wat moeten we met zo iemand aan, als hij tot bekering komt? Wel, dan hebben we hem precies zo te aanvaarden als God hem aanvaard heeft. Door het geloof in Christus is deze man gerechtvaardigd en gereinigd. De klok van zijn leven valt niet meer terug te draaien, zijn overspelige huwelijken kan hij niet ongedaan maken. We aanvaarden hem echter in de situatie waarin hij verkeert.
Zo lezen we van de Korinthiërs dat verschillenden van hen in overspel geleefd hadden, maar dat God hen gereinigd had (1 Kor. 6: 10,11).
Eveneens kan zich het geval voordoen, dat een gelovige in de zonde valt, zijn vrouw verlaat en een huwelijk met een andere vrouw aangaat. Daarmee pleegt hij dus overspel. In wezen doet de gelovige niets anders dan de ongelovige. Ook voor hem is er de weg terug, de weg van inkeer en berouw. Ook in zijn geval kan de klok van zijn leven niet teruggedraaid worden. Bij God is echter vergeving. Het kwaad van de gelovige is echter veel ernstiger, omdat de gelovige zich nooit op onkunde of iets dergelijks kan beroepen. Hij zondigt niet slechts als schepsel tegen God, maar als kind tegen de Vader.
Gods kastijdende hand (denk aan David, lees Ps. 32 en 51) zal op hem neerkomen. En het doel daarvan is dat de man tot inkeer komt. In dat geval is er herstel mogelijk. Het gevaar bestaat echter dat de gelovige met een schijnberouw komt. Een gedegen onderzoek is dus noodzakelijk. Hoe arglistig is namelijk ons hart. Hoe gemakkelijk zouden we onze levenspartner kunnen wegzenden om met een andere te trouwen en dat met de gedachte: ‘later belijd ik wel even dat het fout is geweest en dan is het weer in orde’. Laat ieder, die zo denkt, bedenken dat we medegelovigen misschien om te tuin kunnen leiden, maar God niet en dat in dat geval Gods tuchtigende hand ons nog veel zwaarder treffen zal.