IN EEN TOESPRAAK, GEHOUDEN TIJDENS EEN ZOGENAAMDE GROTE VERGADERING, heb ik naar voren gebracht, dat we onze kinderen vroeg moeten leren iets aan de Heer te geven. Ook al krijgen ze vlak voor de kollekte iets van vader of moeder in de hand gestopt, dan is het voor hen toch een heel ding, dat ze dat geld niet mogen houden, maar het in de kollekte moeten doen. Het is echt een ‘geven’ voor hen. Ik illustreerde dat met het voorbeeld van een Jongetje, dat van zijn moeder twee dubbeltjes en een kwartje had ontvangen om die in de kollektes te doen. Toen hij het ene dubbeltje in het eerste zakje liet vallen, hoorde zijn moeder hem fluisteren: ‘ijsje’. Bil het volgende dubbeltje fluisterde hij weer: ijsje’. Toen kwam het derde zakje en met de verzuchting ‘pak-ijs’ verdween het kwartje erin.
Naar aanleiding hiervan werd me schriftelijk namens een broedervergadering de vraag gesteld of we de kinderen wel moeten laten deelnemen aan de kollekte, want er zijn broeders, die daar heel anders over denken en in diverse vergaderingen gaan de eerste twee kollektes (voor behoeften der heiligen en voor werk des Heren) niet bij de kinderen langs, ofwel: ze worden daarbij overgeslagen. Wanneer ik op deze vraag inga, betekent dat niet, dat ik in deze kwestie nu even het laatste en beslissende woord zal spreken. Het is nu eenmaal zo, dat er geen direkte Bijbeltekst te vinden is, die het geven door kinderen in de kollektes hetzij verbiedt hetzij aanbeveelt. Je kunt bepaalde argumenten voor je overtuiging aanvoeren, maar in hoeverre die een ander aanspreken, blijft de vraag. Ik geef dan ook maar gewoon mijn eigen gedachtengang, en ieder moet de argumenten dan maar zelf overwegen.
Veronderstel dat er principiële reden voor te vinden zouden zijn om de kinderen het deelnemen in de kollektes te verbieden, dan zouden die redenen natuurlijk ook gelden voor alle andere vormen van ‘offerdienst’ , die we als christenen kennen. Anders gezegd, dan moeten we de kinderen ook niet toestaan mee te zingen in de samenkomsten. Het doortrekken van een bepaalde gedachtengang is op zichzelf geen bewijs, maar wil toch al wel richtingbepalend zijn. In dit geval is dat zeer zeker zo, want we hebben in de Schrift een duidelijke uitspraak over lofzegging door kindermonden. Toen op de zogenaamde ‘Palmzondag’ de Heer Jezus op een ezelsveulen de stad Jeruzalem binnentrok, hebben ook de kinderen geroepen: ‘Hosannah, de Zoon van David’. En als de overpriesters en Schriftgeleerden de Heer daarover aanspreken, zegt Hij: ‘Jawel, maar hebt u nooit gelezen: “Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen, hebt U Zich lofbereid”? (Matth. 21 : 15,16).
Welnu, als de kinderen met de lippen Gods lof mogen vertellen, zouden ze het dan niet met hun handen mogen doen door Hem iets te geven? Natuurlijk zijn er liederen, die jongere kinderen nog niet kunnen zingen. Ik denk aan de avondmaalsliederen en herinner me nog hoe mijn ouders mij eens vroegen of ik dat en dat lied, dat ik die zondagmorgen uit volle borst (en dat zegt in mijn geval wat) had meegezongen, eigenlijk wel zingen kon. Ik had goed in de gaten dat dat eigenlijk niet klopte en hield dus bij zulk soort liederen mijn mond wel dicht.
Als kinderen erbij mogen zijn, en meegerekend worden bij een verootmoedigings – samenkomst (Ezra 10: 1), als kinderen zich voor Gods aangezicht mogen verheugen over wat Hij gewerkt heeft (Neh. 12: 43), als kinderen de apostel Paulus mee uitgeleide mogen doen (Hand. 21 : 5), als kinderen de Heer hosannah mogen toeroepen (Matth. 21 : 15), dan mogen kinderen naar mijn overtuiging ook de Heer geldelijke offers brengen. En het is heel goed ze dat jong te leren zodat ze daarin niet naar zichzélf toe rekenen, maar met de Heer leren rekening houden.
Als kinderen ouder worden en ze zich niet bekeren, hoewel ze heel goed weten dat God dat van hen vraagt, als ze zich dus duidelijk afwenden, dan wordt het iets anders. Dan zullen we ze voorhouden dat noch hun gezang, noch hun geld Gode aangenaam is. Maar zouden zulke kinderen nog in de samenkomsten komen? Toch hoogstens een enkeling! Laten we blij zijn als onze kinderen mee gaan naar de samenkomsten; laten we blij zijn als ze meezingen tot Gods eer; laten we blij zijn als ze mee willen geven tot eer van zijn naam.