Van het atelier Hengeveld is nog meer te vertellen. De kunstschilders waren altijd wel in voor een geintje. Vaak namen ze ‘de Kop’ wiens vader zogenaamd cargadoor en aannemer was in de maling. Er kwam vrij geregeld een visboer uit Spakenburg langs en de mannen boven hadden vaak best zin in een visje. Naar beneden gaan en vis kopen bij de kar kon niet, want Hengeveld wou dat ze aan het werk bleven. Over gezagsverhoudingen gesproken!
Aan het gebouw was echter een takelinstallatie geconstrueerd waarmee in een grote mand de diverse schilderstukken naar beneden werden getakeld om ze in de winkel uit te stallen. Men jutte nu ‘de Kop’ op om in die mand plaats te nemen dan zouden ze hem naar beneden takelen en kon hij voor hen allemaal een portie vis kopen. Zo gezegd, zo gedaan.
De Kop nam plaats in de mand en langzaam takelden de anderen hem naar beneden. Halverwege hielden ze echter op en ze lieten de man zweven tussen hemel en aarde. Hij riep echter naar boven dat ze hem zouden laten zakken, maar ze lieten hem mooi zweven. Dit trok natuurlijk de belangstelling van de voorbijgangers en dat ontging tenslotte Hengeveld ook niet. Hij liep naar buiten en toen hij de situatie zag brulde hij naar boven dat ze moesten ophouden met die gekheid.
Daarop takelden ze de mand weer omhoog en zonder vis, maar wel met een donderpreek gingen de brave Hendrikken weer aan het werk.