Over de Betekenis van Mattheüs 18:18-20
In een vorig artikel hebben we ons bezig gehouden met de vraag of de erkenning van een besluit ‘in de hemel’, waarover vs. 18 spreekt, alleen voor góede besluiten geldt. Aan de hand van een aantal argumenten is toen naar voren gebracht, dat God de besluiten van hen die vergaderd zijn in de naam van de Heer, erkent, maar hen daarbij wel verantwoordelijk stelt voor die besluiten. Erkenning betekent namelijk nog geen goedkeuring.
WE GAAN NU VERDER MET DE BESPREKING VAN VS. 19. Voor de uitleg van dat vers zijn er drie mogelijkheden geopperd:
(1 ) Vs. 19 geeft slechts een nadere uitleg van vs. 15-18. De uitdrukking ‘enige zaak’ heeft alleen betrekking op kwesties tussen broeders. Daarbij moet dan ook nog de vraag beantwoord worden of de ‘twee of drie’, in dit vers genoemd, degenen zijn die de zaak voor de Gemeente behandelen (vgl. vs. 16) of dat daarmee de hele Gemeente (n.l. het minimale aantal) wordt aangegeven. Deze laatste kwestie is vooral bij de verklaring van vs. 20 in het geding.
(2) Vs. 19 slaat niet alléén op kwesties van tucht, maar ook op elke denkbare (gemeentelijke) zaak, die men van de Heer wil begeren. In dat geval blijft (ongeveer als bij de eerste uitleg) de vraag nog open of de ‘twee’ elke willekeurige twee (of drie) gelovigen kunnen zijn of dat ze de hele Gemeente, nl. het minimum aantal vergaderden vormen.
(3) Vs. 19 geeft een héél algemeen beginsel aan, dat uiteraard ook geldt voor tuchtkwesties, maar verder los staat van het behandelde in vs. 15-18. In dat geval zou de uitdrukking ‘twee (of drie)’ alleen maar kunnen slaan op elke willekeurige twee of drie gelovigen. Natuurlijk is het bij dit alles ook van belang de relatie tussen vs. 19 en vs. 20 in ogenschouw te nemen; we doen goed ons af te vragen in hoeverre vs. 20 helpt om vs. 19 te verklaren.
Aansluiting bij het voorafgaande
De derde mogelijkheid kunnen we al wel direkt afvoeren. Als vs. 19 een algemene belofte van gebedsverhoring zou bevatten, zou het verband met vs. 18 en vs. 20 totaal doorkruist worden. Vervolgen we namelijk vs. 18 met vs. 20, dan hebben we een logisch, aaneensluitend geheel; vs. 19 zou in de lucht komen te hangen als het met het vorige en het volgende vers geen verband hield. Bovendien zijn er veel uitdrukkingen in vs. 19 en de voorafgaande verzen die voor dit duidelijk verband pleiten. Het volgende overzichtje laat dat zien:
Vader in de hemel (vs. 19) – hemel (vs. 18)
twee van u (vs. 19) – twee of drie (vs. 16)
op de aarde (vs. 19) – op de aarde (vs. 18)
zaak (vs. 19) – woord (vs. 16)
overeenstemmen (vs. 19) – vaststaat (vs. 16)
Dit is reden genoeg om aan te nemen, dat vs. 19 aansluit op wat in vs. 18 is betoogd.
Welke zaak?
Het is dus aannemelijk om bij de woorden ‘enige zaak’ in eerste instantie te denken aan zaken tussen broeders, waarover het in vs. 15-18 gaat. Het gebruik van het woord ‘zaak’ in 1 Kor. 6: I; 2 Kor. 7: II en I Thess. 4: 6 versterkt deze conclusie. De bewoordingen ‘over enige zaak, die zij maar zouden begeren’, zijn echter zó ruim, dat we aan elke gemeenschappelijke zaak mogen denken. De onder punt I genoemde uitleg is dan ook te beperkt. Anderzijds kan het in dit verband zeker niet om kwesties van persoonlijk belang gaan; de gehele context spreekt over de Gemeente, waar de dingen van God aan de orde zijn. ‘Enige zaak’ simpel te vervangen door ‘alles’, zoals de derde uitleg doet, gaat dan ook ongetwijfeld te ver. Al met al lijkt de tweede uitleg wel de beste.
Welke twee of drie?
Belangrijk is nu de vraag wat er met ‘twee van u’ wordt bedoeld. Gaat het om elk willekeurig tweetal broeders, die overeenstemmen om iets van de Heer te bidden? Of gaat het om een tweetal gelovigen, die voor de Gemeente (omdat juist zij zich met de ‘zaak’ hebben beziggehouden, vgl. vs. 16) of als Gemeente tot God naderen om van de Heer iets af te smeken? Voor de tweede opvatting pleiten sterke argumenten. Over de verhoring van persoonlijke gebeden gaat het hier immers niet; de Heer had daarover elders al gesproken (Matth. 6: 6vv; 7: 7vv). En in vs. 20, dat door het woordje ‘want’ met vs. 19 verbonden is, wordt weer over ‘twee of drie’ gesproken en hier betreft het (zoals ik later hoop aan te tonen) niet een min of meer toevallig samenkomen van gelovigen, maar een door de Heer vergaderd zijn op gemeentelijke grondslag.
Samenvattend: vs. 19 slaat in eerste instantie op tuchtzaken, evenals ook vs. 15-18; de bewoordingen laten echter een toepassing op alle andere gemeentelijke zaken toe. Het gaat zeker niet om het bidden voor persoonlijke belangen, maar om bidden in verband met de dingen Gods, in het verband van de Gemeente, of in het verband van het Koninkrijk Gods. Zulke zaken worden door twee of drie namens of als Gemeente voor het aangezicht van de Heer gebracht, en aan dergelijke gebeden verbindt de Heer Jezus de belofte, dat zijn Vader ze zal verhoren.
Een les voor de praktijk
Vs. 19 benadrukt het belang van eenstemmig, eensgezind bidden voor een bepaalde zaak. Als er moeilijke zaken aan de orde zijn onder de gelovigen, gebeurt het wel, dat men het niet eens is over een te volgen weg of over de beoordeling van een bepaalde zaak. Hoe droevig is het dan als de ene ‘partij’ hardop in de bidstonden gaat bidden voor de vervulling van haar verlangens in die kwestie en de andere ‘partij’ God gaat vragen om aan háár verlangens te voldoen. In feite gaat men elkaar dan via het gebed nog eens even vertellen hoe het eigenlijk zit en wat de andere partij heeft te doen. Dit is een aanfluiting van wat de Heer ons in Matth. 18: 19 voorhoudt. In zo’n geval behoeven we niet op gebedsverhoring te rekenen. Laat men in zo’n situatie eerst maar eens gaan bidden om eenstemmigheid over de zaak waar het om gaat en om wijsheid om het juiste zicht erop te krijgen.
Worden ‘foute’ gebeden ook verhoord?
Er ligt nu nog een vraagstuk, dat de broeder die vragen stelde over Matth. 18: 18-20 in zijn brief vermeldde. Ik geef het probleem met eigen woorden weer. Als we bij de verklaring van vs. 18 stellen, dat ook foutieve beslissingen door de hemel worden erkend, dan moeten we ten aanzien van vs. 19 konsekwent zijn en zeggen dat élk gebed van de twee of drie gelovigen die voor een zaak bidden wordt verhoord, ook al is dat gebed inhoudelijk onjuist of de vervulling ervan eigenlijk niet gewenst. Voor deze konsekwentie schrikken we echter terug. Dwingt ons dat dan niet om bij de verklaring van vs. 18 ook een morele voorwaarde ‘in te bouwen’? Betekent het feit dat de Heer zijn gezag, vertIcaal, ten opzichte van de Vader, alleen verbindt aan gééstelijke gebeden (vs. 19), niet tevens dat Hij zijn gezag, horizontaal, ten aanzien van de geldigheid van vergaderingsbesluiten, alleen verbindt aan góede besluiten (vs. 18)?
Het valt niet te ontkennen, dat we hier met een moeilijk probleem te maken hebben. We moeten echter toch wel bedenken dat geestelijke overeenstemming bij het bidden een werk is van Gods Geest. Het gaat niet aan plompverloren te zeggen: ja, laten we dát dan maar eens gaan bidden. Er moet werkelijke innerlijke overeenstemming zijn over een zaak die men wel overwogen heeft. Vs. 19 is zeker niet als blanco cheque bedoeld.
Zo is het nóóit ten aanzien van de verhoring van de gebeden. Het gebed moet zijn: ‘niet twijfelend’, ‘in de naam van de Heer’, ‘in geloof’, ‘niet gepaard met verkeerde bedoelingen’. Deze voorwaarden gelden dus uiteraard ook voor het gebed van twee of drie zoals in vs. 19 genoemd. Maar zulke morele voorwaarden worden in de Schrift nérgens (niet hier in Matth. 18, noch elders) gekoppeld aan de erkenning van door de Gemeente genomen besluiten. Deze conclusie zou dan ook beslist te ver voeren. Nogmaals: Gods goedkeuring van gemeentelijke besluiten rust alleen op goede besluiten; maar voor zijn erkenning van gemeentelijke besluiten worden in de Schrift geen beperkingen gegeven, en daarom hebben wij ze ook te erkennen.