IN DE BIJBEL TREFFEN WE IN HET OUDE TESTAMENT VERSCHILLENDE PERSONEN aan, die een type (voorbeeld of voorafschaduwing) van Jezus Christus zijn. Van Adam wordt dat bijv. letterlijk zo gezegd in Rom. 5: 14. Van anderen wordt het in het Nieuwe Testament heel duidelijk aangegeven, al wordt niet letterlijk het woord ‘beeld’ gebruikt. Te denken valt bijv. aan Melchizedek. De beschrijving in Hebr. 5 en 7 laar er geen twijfel over bestaan, dat deze priesterkoning van Salem een type is van Christus, zowel in zijn funktie van priester als in die van koning.
Daarnaast zijn sommige oudtestamentische personen direkt, zonder dat dar in het Nieuwe Testament aangegeven wordt, als type van Christus te herkennen, omdat hun leven een zó grote overeenkomst vertoont met dat van onze Heer, dat toevallige gelijkheid uitgesloten is. Het Oude Testament op zichzelf maakt dan al duidelijk, dat God deze personen in zulke levensomstandigheden gebracht heeft om ze een type van Christus te doen zijn. Voorbeelden hiervan hebben we o.a. in Jozef en Mozes. Deze twee worden door Stefanus genoemd in zijn toespraak voor het Sanhedrin. En dat niet toevallig. Door deze twee personen heeft God in het verleden Israël willen redden, maar beiden zijn in eerste instantie door hun ‘broeders’ verworpen. Dat laatste aspect brengt Stefanus met klem naar voren, en hij concludeert dan ook, dat het volk in zijn tijd zich tegenover Jezus Christus precies zo opstelt als hun vaderen indertijd deden tegenover Jozef en Mozes.
Nu zou je kunnen zeggen, dat Stefanus deze beiden alleen vergelijkenderwijs aanvoert om aan te tonen dat Israël de eeuwen door weerspannig is geweest. Zoals gezegd zijn er echter zoveel punten van overeenkomst (die door Stefanus wel niet alle worden genoemd, maar die blijken als we de geschiedenis van Jozef en Mozes in het Oude Testament nagaan) dat we zeker van typen mogen spreken. Het is niet nodig dit hier verder uit te werken.
Vergelijken we de beide typen Jozef en Mozes met elkaar, dan valt er een merkwaardig verschil te konstateren, dat uitkomt in de namen, die ze elk aan hun zonen geven. Jozef geeft zijn zonen de namen Manasse en Efraïm. Beide hebben een gunstige betekenis. Jozef verklaart de benaming Manasse met: ‘God heeft mij al mijn moeite doen vergeten en ook het hele huis mijns vaders’.
En de naamgeving Efraïm omschrijft hij als: ‘God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land’ mijner ellende’ (Gen. 41 : 51,52). Mozes geeft zijn zonen de namen Gersom en Eliëzer. De eerste van deze twee drukt iets ongunstigs uit. Mozes geeft dat aan met de woorden: ,’Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land’. De naam Eliëzer heeft wel een gunstige betekenis, die door Mozes als volgt vertolkt wordt: ‘De God van mijn vader is mijn hulp geweest en heeft mij gered van het zwaard van Farao’, maar de zin ervan gaat niet verder dan dat hij voor de dood bewaard gebleven is (zie Ex. 2: 2; 18: 3,4).
Als type gezien laat zich dit verschil als volgt verklaren. Jozef in Egypte is een type van Christus als de door Israël verworpene, die echter door God verhoogd is en een bruidsgemeente uit de volken heeft ontvangen en onder de heidenen vruchtbaar is. In de naamgeving van zijn zonen laat Jozef iets uitkomen van de gevoelens van blijdschap van onze Heiland, Jezus Christus, nu God Hem vrucht op zijn werk gegeven heeft, een vrucht uit de volkerenwereld.
Bij Mozes is dat anders. Ook hij is een beeld van Christus als de door Israël verworpene. Maar de naam die hij aan zijn eerstgeboren zoon geeft spreekt niet van blijdschap maar van leedwezen. Mozes voelt de scheiding van zijn volk. Hij leeft in de vreemde gescheiden van zijn volk. In de naamgeving van de eerstgeboren zoon van Mozes zien we profetisch hoe pijnlijk Christus de scheiding ervaren heeft van zijn ‘broedervolk’ Israël, dat Hem verwierp. Bij dit alles moet bedacht worden, dat Jozef een bruid verwierf en kinderen verwekte toen het lijden en de diepe vernedering achter hem lagen.
Als Mozes kinderen verwekt, ligt de verlossing uit Egypte nog voor hem; van Eliëzer staat dat er niet letterlijk, maar het laat zich wel afleiden. Jozef drukt in de naamgeving van zijn zonen dan ook typologisch de dankbaarheid en de vreugde uit, die de Heer nu heeft als de Verheerlijkte aan Gods rechterhand, die vrucht ziet op zijn werk. Mozes drukt in de naamgeving van Manasse uit wat de Heer gevoeld heeft toen Hij – hoewel lichamelijk aanwezig onder zijn volk – als vreemdeling onder Israël verkeerde. Geestelijk gezien was Hij van hen gescheiden. En zolang Israël zijn Messias verwerpt zal de scheiding door de Heer gevoeld worden, want voor Israël als volk is ‘de verlossing uit Egypte’ nog steeds toekomst.
Als slot van dit artikel wil ik nog graag een van de belangrijke aspecten van de typologische schriftverklaring aangeven en wel dit: als onze ogen voor dit aspect van bijbeluitleg opengegaan zijn lezen we in het Oude Testament niet slechts de geschiedenissen van bepaalde personen, hoe waardevol dat op zichzelf ook is, want we kunnen daaruit heel belangrijke lessen voor ons geloofsleven trekken. Maar we zien dan ook achter die personen Christus. En het gaat God erom dat Christus steeds meer voor onze aandacht staat en dat we Hem steeds beter leren kennen.
Het Oude Testament is niet slechts een noodzakelijk voorafgaand deel aan het Nieuwe Testament om dat als het ware in te leiden, het geeft daarnaast verdieping en aanvulling van wat we in het Nieuwe Testament vinden. Bijvoorbeeld: wat de Heer Jezus op het kruis heeft doorgemaakt en hoe Hij dat doorleefd heeft, lezen we maar ten dele in het Nieuwe Testament. De zogenaamde messiaanse psalmen daarentegen vertellen ons heel veel over de gevoelens van de Heer in deze ogenblikken van zijn diepste lijden. Welnu, zo geeft het Oude Testament in typen zoals Jozef, Mozes en anderen een belangrijke aanvulling van wat ons aangaande onze Heiland in het Nieuwe Testament is meegedeeld. Laten we toch niet achteloos voorbijgaan aan deze vorm van onderwijs, die God ons in zijn Woord wil geven.