314 Dopen, waarom eigenlijk? (14)

Deze artikelenserie over de doop heeft in de jaren 1977 tot 1979 in de Bode des heils gestaan. Het is een serie van 25 artikelen die speciaal geschreven werden voor jonge mensen.

Wie mag dopen?

Er zijn nog wat problemen blijven liggen die ik nu wil behandelen. We beginnen met de vraag wie er mag dopen. De bijbel moet daarop het antwoord geven en we kunnen stellen dat er nergens bepaalde vereisten worden opgesomd waaraan de doper moet voldoen.
Dit in tegenstelling met de oudste en de diaken. We zullen dus de verschillende gevallen moeten nagaan dat in het nieuwe testament van dopen sprake is. De praktijk van toen moet ons inlichten. En dan blijkt dat in principe iedere broeder ‘bevoegd’ is deze handeling te verrichten.

We gaan even zo’n tweeduizend jaar terug in de geschiedenis. We zijn op de pinksterdag in Jeruzalem en maken de ‘straatprediking’ van de apostelen mee. Maar liefst drieduizend mensen komen tot bekering, die allen gedoopt worden. Zien we elke apostel tweehonderdvijftig mensen onderdompelen? We zouden dat mijns inziens beslist niet gezien hebben. Dan zou elke apostel minstens twee uur ononderbroken hebben moeten dopen, wilde hij voor elke dopeling een halve minuut tijd nemen. Welnee, de andere broeders hebben daarbij geholpen. Evengoed als deze gelovigen gepredikt hebben (Hand. 8: 4 zie vers 1b), al waren ze geen apostelen, evengoed hebben ze ook gedoopt.

Van Jeruzalem gaan we naar Samaria. Kijk eens hoe Filippus daar predikt. En wat een zegen rust er op zijn werk. Bijna de hele stad komt tot bekering en mannen zowel als vrouwen (Hand. 8: 12) laten zich dopen. Door wie? In ieder geval door Filippus. ‘O’, zult u zeggen, ‘maar Filippus is ook bevoegd, want hij heeft een aanstelling van de apostelen’. Pardon. . . bij was aangesteld als ‘dienaar van de tafels’ te Jeruzalem. In Samaria werkt bij echter niet in die funktie, maar als evangelist. Hij had die gave (zie Ef. 4: 11 ) van God ontvangen. Of eigenlijk moet ik zeggen: bij was die gave Hij was evangelist. Zo wordt hij dan ook in Hand. 21: 8 genoemd. Welnu, Filippus verkondigt liet evangelie en bij doopt.

Weer gaan we een eind verder in de tijd. We zijn in Damaskus en horen Ananias tegen Saulus van Tarsen zeggen: ‘Sta op, laat u dopen.
En de latere apostel wordt gedoopt door ‘broeder’ Ananias. ‘Dat staat er niet’ hoor ik een nauwkeurige lezer opmerken. Inderdaad, het kan ook door broeder N.N. gebeurd zijn. Dat niet eens genoemd wordt,. dat Ananias het deed, laat zien boe onbelangrijk het is wie er doopt.
Ten slotte luisteren we nog naar wat Paulus de Korinthiërs voorhoudt:

‘Ik dank God dat ik niemand van u gedoopt heb dan. . .’ De apostel beeft
heel wat mensen bet evangelie gebracht, maar het dopen liet bij klaarblijkelijk over
aan anderen. Zoals Petrus ook zelf niet doopte in het huis van Cornelius, maar
anderen beval om dat te doen! (Hand. 10).

Het ligt voor de hand dat hij die het evangelie verkondigt de bekeerlingen doopt, of dat zij die geestelijke zorg uitoefenen dat doen. We moeten er echter voor waken hier regels te stellen, want dat doet het Woord van God ook niet!

Wie mag gedoopt worden?

Bij de beantwoording van de vraag: wie mag er gedoopt worden? willen we ons eveneens houden aan het ‘Sola Scriptura’, dat wil zeggen: ‘Alleen de Schrift’.
Beschouwen we:
a. het bevel om te dopen (in Matth. 28: 18 20; vgl. Mark. 16: 16 en Hand. 2: 38);
b. de bediening van de doop (in de Handelingen);
c. de betekenis van de doop (in de Handelingen en brieven); dan blijkt duidelijk dat alleen zij ge doopt worden, die zich daadwerkelijk bewust zijn wat er met hen gebeurt, en voor wie deze handeling werkelijk beantwoordt aan de betekenis van de doop.

Ik ga dat even puntsgewijs na:
a.

  1. het bevel spreekt over ‘discipelen maken’ wat gebeurt door prediking (Joh. 4: 1; Hand. 14: 21; vgl. Matth. 13: 3 9, 52) en het aanvaarden van de boodschap door de luisteraars;
  2. het woord uit Mark. 16: 16 laat het geloof aan de doop voorafgaan;
  3. als Petrus dit bevel ‘overbrengt’, spreekt hij eerst over bekering, daarna over de doop (Hand. 2: 38).

b.

  1. de doop werd bediend aan mensen van wie staat:
  • zij die zijn woord aannamen, lieten zich dopen (Hand. 2: 41, zie ook vers 38);
  • toen zij Filippus geloofden… lieten zij zich dopen (Hand. 8: 12);
  • velen… hoorden, geloofden en lieten zich dopen (Hand. 18: 8);
  • toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen (Hand. 19: 5).
  1. Er is daarbij sprake van ‘aanroeping van zijn naam’ (Hand. 22: 16), zoals er bij de doop van Johannes sprake was van belijdenis van zonden (Matth. 3: 6).

c.

  1. de doop heeft in zijn strekking en betekenis te maken met afwassing van zonden (Hand. 22: 16) en kan dus alleen gelden voor ben die daarvoor Jn aanmerking komen’. Er moet dan van bekering sprake zijn;
  2. de dopeling is blijkens Rom. 6: 3 aanspreekbaar op zijn doop. Het begin van dit vers: ‘of weet gij niet’ laat zien dat iemand voor zijn doop verantwoordelijk gesteld wordt;
  3. en wel verantwoordelijk in verband met de betekenis van deze doop als een begrafenis (vgl. Kol. 2: 12), wat de praktische vermaning meebrengt zich voor de zonde dood te rekenen (Rom. 6: 11);
  4. als begrafenis kan de doop alleen gelden voor ben, die met Christus gestorven zijn, of zoals Kol. 2 bet zegt: die in Christus besneden zijn.
  5. in de doop doet de dopeling Christus aan (Gal. 3: 27);
  6. de doop is de vraag van een goed geweten voor God (1 Petr. 3: 21).

Deze punten geven elk voor zich een duidelijk geluid en gezamenlijk verkondigen ze eenstemmig dat slechts zij gedoopt mogen worden die besef hebben van hun zonden en die een besliste keus voor Jezus Christus gemaakt hebben.

Gij en uw huis

Maar hoe zit het dan met de doop van huisgezinnen? Werden daar dan niet
allen gedoopt, ongeacht of nu wel allen bekeerd waren? Laten we het eens
nagaan. Het eerste geval is dat van het huis van Cornelius. We lezen daarvan:
a. dat God Cornelius opdraagt Simon Petrus te ontbieden, die ‘woorden tot u zal spreken, waardoor gij behouden zult worden, gij en uw hele huis’ (Hand. 11: 14);
b. dat allen aanwezig waren om te horen wat God Petrus bevolen had (Hand.10: 33);
c. dat Petrus in zijn prediking duidelijk de voorwaarde van geloof stelt, wil men vergeving van zonden ontvangen (vs. 43);
d. dat de Heilige Geest viel op allen die het woord hoorden (vs. 44);
e. dat zij, die de Heilige Geest ontvangen hadden, gedoopt werden (vs. 47). Van een doop van onbekeerden is dus geen sprake!

Het tweede geval van een doop van een huisgezin is dat van Lydia. Van man en kinderen lezen we daarbij niets, zodat het zeer de vraag is of er in dit geval van een huisgezin gesproken kan worden. Met ‘huis’ worden namelijk niet alleen de kinderen aangeduid, maar ook allen die in het huis verkeren: personeel, slaven enz. Van kinderen lezen we dus niets, en Hand. 16: 40: ‘gingen zij naar Lydia; en toen zij de broeders gezien en vermaand hadden, gingen zij heen’ wekt nu niet bepaald de indruk dat er kinderen aanwezig waren.

In ditzelfde hoofdstuk lezen we over de stokbewaarder, die met zijn huis gedoopt werd. We moeten dan letten:
a. op vers 32 waar staat:
‘Zij spraken het woord van de Heer tot hem, en ook tot allen, die in zijn huis waren’.
Deze bewoordingen sluiten uit dat het over zuigelingen zou gaan. Tot baby’s richt je het woord niet; b. en op vers 34, waar getuigd wordt: ‘hij verheugde zich, dat hij met zijn hele huis tot het geloof in God gekomen was’.
Ook dit vers laat zien dat de leden van het huis van de stokbewaarder voldoende oud waren om tot geloof te kunnen komen.

Voor het vierde geval moeten we naar Hand. 18 waar in vers 8 staat:
‘En Crispus, de overste van de synagoge, geloofde in de Heer met heel zijn huis’.
We nemen op grond van het slot van dit vers aan, dat dit hele huisgezin gedoopt is, al spreekt Paulus in 1 Kor. 1: 14 alleen over de doop van Crispus. Het kan zijn dat de andere leden van dit huis door anderen zijn gedoopt. Hoe dan ook: het hele ‘huis’ geloofde.
In 1 Kor. 1 wordt ook het vijfde geval van zo’n doop van een huisgezin vermeld. Paulus schrijft in vers 16 namelijk nog: ‘Ik heb ook nog het huisgezin van Stefanas gedoopt’.
Uit wat voor leden bestond dit gezin? Weten we er iets van? ja zeker. Slaat u 1 Korinthe 16 maar op. De apostel geeft daar een prachtig getuigenis van dit gezin:
‘En ik vermaan u, broeders, (gij kent het huis van Stefanas, dat het de eersteling is van Achaje en dat zij zich ten dienste van de heiligen hebben gesteld)’ (1 Kor. 16: 15).
Dus ook bier gaat het om personen, die welbewust voor Christus hebben gekozen.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies