De betekenis voor alle dingen in de hemel en op aarde – Over dit aspect schrijft Paulus aan de gelovigen te Kolosse: ‘Want het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen en door Hem alle dingen tot Zichzelf te vrzoenen, na vrede gemaakt te hebben door het bloed van zijn kruis, door Hem, hetzij de dingen op de aarde, hetzij de dingen in de hemelen’ (Kol.1:19,20). Door de val van Satan en zijn engelen zijn de hemelen verontreinigd; door de val van de mens de dingen op aarde.
Om die te reinigen en met God in overeenstemming te brengen, te verzoenen, moest Christus sterven. Wat de mens betreft geldt, dat ieder die gelooft nu al verzoend is met God. Van de schepping kan dat niet gezegd worden; dat gebeurt pas in de toekomst en wel door gericht. Eerst zullen satan en zijn trawanten uit de hemel verdreven worden (Openb.12). Vervolgens zal er een reiniging van de aardse dingen plaatsvinden als Christus op aarde verschijnt en orde op zaken stelt. Tenslotte zullen na het duizendjarig rijk een nieuwe hemel en aarde geschapen worden.
De betekenis van het werk van Christus voor de uitverkorenen
Zoals gezegd strekt het werk van Jezus Christus zich uit tot alle mensen. De oproep om zich te bekeren laat God dan ook tot alle mensen uitgaan. Als er echter geen uitverkiezing was, zou er ondanks dat toch geen mens behouden worden. Zo boos en weerspannig is de mens, dat God niet alleen het evangelie tot aan het hart van de zondaar moet brengen, maar ook door zijn Woord en Geest in in het hart van de zondaar moet werken. En dat doe de Heer bij hen, die naar zijn voornemen geroepen zijn. Van deze uitverkiezing is sprake in Ef.1:4.
We lezen daar, dat het een uitverkiezing is van vóór de grondlegging van de wereld. De daaropvolgende verzen leren ons dat deze uitverkiezing niet in de eerste plaats slaat op het behoud van zondaren, maar op het feit, dat God mensen verkoren heeft om heilig en onberispelijk te zijn voor Hem in de liefde. Het is duidelijk, dat als God mensen met Zich verbindt en ze een plaats geeft in zijn heerlijkheid, zij in overeenstemming moeten zijn met zijn heiligheid en reinheid. Welnu, Hij, de God van onze Heer Jezus Christus schenkt ons die heiligheid en die reinheid in Christus. En straks zullen we volmaakt heilig en onberispelijk bij Hem zijn. En dat in een relatie van liefde, zodat we zijn liefde ten opzichte van ons naar waarde kunnen schatten en kunnen beantwoorden. Vervolgens wordt er in Ef.1 gezegd, dat we verkoren zijn tot het zoonschap. Dat gaat dus verder dan dat we behouden zijn en een plaats als dienstknechten innemen.
De Vader van onze Heer Jezus Christus heeft ons verkoren om zonen van Hem te zijn. De mensen, die God tot deze verheven positie uitverkoren heeft zijn echter zondaren. Ze moeten dus verlost worden en daarom moest Christus zijn leven voor hen geven (zie vers 7). Het is belangrijk in te zien, dat het doel van de uitverkiezing hier niet de behoudenis is, maar het schenken van het zoonschap. Daarin is echter de velossing begrepen. Deze twee zaken kunnen we niet scheiden, maar we moeten ze wel onderscheiden.
Een andere tekst die – zonder dat woord te gebruiken – over de uitverkiezing spreekt is Rom.8:29. Ook daar zien we dat het doel van de uitverkiezing (vóórbestemming) niet de verlossing van de zondaar is, maar het gelijkvormig maken ‘aan het beeld van zijn Zoon’. Omdat de mens echter een zondaar (geworden) is, heeft hij verlossing nodig. Dat wordt in Rom.8:30 gevat in het woord: ‘die heeft Hij ook gerechtvaardigd’. Wij ontvangen een verlossing, die een recht gegronde vrijspraak inhoudt (zie Rom.3:26).
Verschil van uitverkiezing
Terloops zij opgemerkt, dat niet allen aan wie God genade bewijst tot hen innemen van dezelfde positie zijn uitverkoren. In het duizendjarig rijk zullen zij die tot de Gemeente behoren (en dat zijn alle gelovigen vanaf de Pinksterdag tot aan de opname van de Gemeente) als Bruid met Christus, de Bruidegom, verenigd zijn en met Hem heersen. Daarnaast zijn er gelovigen, die ook met Christus heersen, maar die – om met de woorden van Johannes de Doper te spreken – de plaats innemen van ‘vrienden van de bruidegom’ (Joh.3:29). Dan is er het verloste volk van Israël, dat uitverkoren is om hier op aarde een plaats van zegen in te nemen.
Er is zelfs reden om aan te nemen, dat er ook ‘in de eeuwigheid’ verschillende groepen uitverkorenen zijn. Ook dan is er immers sprake van hemelen enerzijds en de aarde anderzijds. (Aan de Gemeente is een plaats in het Vaderhuis beloofd, en dat kunnen we toch moeilijk vereenzelvigen met een plaats op de nieuwe aarde).
Hoe dit ook zij, met het oog op de vrederijk is er zéker onderscheid. Dat onderscheid loopt parallel met het verschil in uitdrukking tussen ‘uitverkoren vanvóór de grondlegging der wereld’ (Ef.1:4) en de uitspraak ‘het koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af’ (Matth.35:34).
Nog meer gegevens over de uitverkiezing Ook de apostel Petrus spreekt over de uitverkiezing, zij het slechts heel summier. In de aanhef van zijn eerste Brief noemt hij de gelovigen namelijk ‘uitverkorenen naar de voorkennis van God, de Vader’. Sommigen hebben deze tekst zo opgevat, dat God voorkennis had van wie zich zouden bekeren en dat Hij die persoon op grond van ‘voorzien’ geloof zou hebben uitverkoren. Dat maakt de uitverkiezing echter afhankelijk van de daad van de mens en terecht heeft Calvijn die gedachte afgewezen. Helaas echter is deze hervormer doorgeslagen naar de andere kant en is hij gekomen tot de leer, dat God de niet-uitverkoren mensen van tevoren tot het verderf heeft bestemd.
In overeenstemming met de leer van de uitverkiezing zijn enkele mededelingen in het boek de Handelingen, zoals: ‘en de Heer opende haar hart’ (dat van Lydia de purperverkoopster, Hand.16:14); ‘en allen geloofden, die tot het eeuwige leven besemd waren’ (Hand.13:48).
Het zij nog eens herhaald, dat dit de menselijke veranwoordelijkheid om zich te bekeren en te geloven niet uitsluit, noch die van de prediker om het evangelie zo goed mogelijk te brengen. Het is dan ook van belang bij de laatste tekst meteen Hand.14:1 te citeren: ‘en zij spraken zo, dat een grote volksmenigte, zowel van Joden als van Grieken, geloofde’.
De bijzondere betrekking tussen het werk en de Persoon van Christus en de gelovigen komt ook uit in een paar uitspraken in het evangelie van Johannes. Enerzijds lezen we daar dat Christus alle macht over alle vlees heeft verkregen, anderzijds dat de uitverkorenen het eeuwige leven ontvangen. Joh.17:2 zegt dat zo: ‘zoals U Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat alles wat U Hem gegeven hebt, Hij hun eeuwig leven geeft’. En ook: ‘Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die U mij uit de wereld hebt gegeven’ (vs.6).
Terwijl Joh.3:16 getuigt van de liefde die God over de wereld getoond heeft doordat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, spreekt Ef.5:25 van de liefde van Christus voor de Gemeente, voor wie hij Zichzelf heeft overgegeven. Enerzijds is er de ruimte cirkel van alle mensen voor wie Christus gestorven is, anderzijds is er de engere kring van hen, die daadwerkelijk en dat op heel bijzondere wijze met Christus verbonden zijn.
Het werk vanaf Christus strekt zich uit tot alle mensen, het heeft echter alleeneffect voor hen die geloven.
In dat verband moeten we ook aandacht geven aan 1Petr.2:22-24 en 2Kor.5:21. In de eerste Schriftplaats lezen we: ‘Hij die geen zonde gedaan heeft . . .die Zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft op het hout’. Hier gaat het om onze daden, die Christus voor zijn rekening heeft genomen. In 2Kor.5:21 lezen we: ‘Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt’. Dit betekent dat Christus de zondemacht in Zich niet kende, maar dat die zondemacht wel geoordeeld werd in Hem.
Nu willen we het niet hebben over het onderscheid tussen zonde als daad en zonde als boze natuur. Het gaat ons om de draagwijdte van de woorden ‘onze’ en ‘ons’. Deze bezittelijke voornaamwoorden zien namelijk niet op alle mensen. Het is niet zo, dat Christus de zonden van ons mensen als zodanig op zich heeft genomen. Het ‘ons’ en ‘onze’ slaat op de gelovigen. Dat volgt al direkt uit het vervolg van de beide tekstgedeelten. In 1Petr.2:24 vervolgt de zin met ‘opdat wij voor de zonden afgestorven voor de gerechtigheid leven’. Welnu, dat geldt enkel van de gelovigen. En het slot van 2Kor.5 luidt: ‘opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem’. Dat effect betreft eveneens alleen de gelovigen. Het volgt trouwens ook uit de adressering van de beide Brieven. Ze zijn beide aan gelovigen gericht en als er dus geen nadere bepaling wordt gegeven dan slaat ‘wij’ en ‘ons’ op de geadresseerden, dus op de gelovigen.
De schuld van de wereld niet verzoend
Wanneer het bovenstaande niet zou zijn en Christus dus wel de zonden van alle mensen zou hebben uitgedelgd door zijn zoendood, dan zouden alle mensen behouden worden. Dat zou betekenen dat de leer van de alverzoening geen dwaalleer, maar een bijbelse leer zou zijn. Ze is dat echter niet. De Bijbel laat duidelijk zien, dat zij die het kruis van Jezus Christus verwerpen door God voor eeuwig verworpen zullen worden. In het kader van dit artikel kan ik op de bewijsvoering daarvan niet ingaan.
Nu zijn er oprechte gelovigen, die de leer van de alverzoening afwijzen, maar die toch menen dat Christus de zonden van alle mensen gedragen en uitgedeld haaft. Zij leren, dat de mens, die niet gelooft verloren zal gaan, maar dat niet vanwege zijn zonden, maar vanwege zijn ongeloof. Dit is de leer van de algemene verzoening. Hoewel die niet met de leer van de alverzoening op één lijn te stellen is, moet deze opvatting toch als onbijbels worden gekwalificeerd en afgewezen. De onjuistheid ervan wordt door één bijbeltekst al voldoende duidelijk aangetoond. In Openb.20:13 lezen we namelijk, dat zij, die voor de grote witte troon komen te staan, geoordeeld worden naar hun werken. Die werken zijn dus niet uitgedelgd, ze staan nog alle stuk voor stuk opgetekend en worden stuk voor stuk in rekening gebracht. Als we de kwestie heel juist willen stellen, kunnen we opmerken:
- ieder mens die het heil niet beërftgaat verloren om zijn zonden,
- zo iemand wordt niet gered omdat hij niet heeft geloofd in het Redmiddel.
Het gevolg is, dat
- zo iemand wordt geoordeeld naar zijn werken.
Het bovenstaande mag duidelijk zijn – dat is althans te hopen – maar daarmee zijn we er nog niet. Er wachten ons een paar problemen die we nog terdege onder ogen zullen moeten zien, maar daarover een volgende keer.