Het onderwerp waarover wij in deze artikelenserie spreken, is buitengewoon moeilijk. Het is vooral in de Reformatorische gezindte een netelig thema. In de Gereformeerde Gemeenten in de jaren na de tweede wereldoorlog heeft een facet van dit probleem zelfs tot een scheuring geleid. Het ging over (zoals dr. C. Steenblok het uiteenzette) ‘een algemeen welmenend en onvoorwaardelijk aanbod van genade aan allen’.
Volgens Steenblok en de zijnen ‘moet de prediking van de ellende en de doodstaat van de mens vooropgaan en pas daarna mag aan allen verkondigd, voorgesteld en aangewezen worden dat er een weg van eeuwige ontkoming en verlossing is in en door Christus voor alle middellijk door de wet waar ontdekte zondaren, met uitsluiting van allen, die, in hun zonden voortvarend, zich niet tot God bekeren’ (overgenomen uit Kaart van Kerkelijk Nederland van dr. C. Impeta, 3e druk 1972, blz. 201,202). Dat komt hierop neer dat het aanbod van genade alleen hen betreft doe door de wet van hun zonden overtuigd zijn.
We zien echter dat Paulus tegelijkertijd de totaal doemwaardige staat van de mens predikt: hij verkondigt dat de mens een zondaar is; én hem meteen oproept het heil te aanvaarden. In de prediking van Petrus vermeld in Hand.3 ten opzichte van de Joden zien we dit ook uiting komen, eveneens in die van Filippus te Samaria, en ook in de synagoge te Antiochië predikt Paulus aan alle Joden (en die waren lang niet allen door de wet van hun doodsstaat overtuigd) zonder onderscheid dat ieder die gelooft gerechtvaardigd wordt. Trouwens, de opdracht die de Heer zijn discipelen meegeeft luidt, dat ze moeten prediken ‘bekering tot vergeving van zonden’ (Luk.24:7, zie ook Mark.16:15). Het is dan ook kenmerken dat men in de hierboven aangeduide kringen weinig in het openbaar evangeliseert. Men gaat niet de heggen en stegen in om ‘wie men maar vindt op te roepen om tot de bruiloft te komen’.
Samenvatting van het voorafgaande
De vorige keer hebben we stil gestaan bij een viertal leringen die op ons onderwerp betrekking hebben, te weten:
a. de leer van de ‘alverzoening’: Christus heeft de zonden van alle mensen op het kruis voor eeuwig uitgedelgd en alle mensen zullen dan ook eenmaal zalig worden;
b. de leer van de ‘algemene verzoening’: Christus heeft de zonden van alle mensen op het kruis voor eeuwig uitgedelgd; zij die het offer van Christus verwerpen gaan voor alsnog verloren, maar dat niet vanwege hun zonden, maar vanwege hun ongeloof;
c. de leer van de’algemene voldoening’: Christus heeft voor alle mensen hoofd voor hoofd voldaan; dat betekent echter niet per se dat al hun zonden daarmee uitgedelgd zijn, want zijn werk komt alleen daadwerkelijk hun ten goede die geloven; hun die ten eeuwige leven uitverkoren zijn;
d. de leer van de particuliere of bijzondere voldoening: Christus heeft slechts voldaan voor de uitverkorenen.
In de gevallen c en d (maar vooral bij d) dringt zich de vraag op hoe het aanbod van het heil opgevat moet worden. Is er een welgemeend aanbod dat alle mensen geldt,of geldt het aanbod van redding alleen de uitverkorenen en is het voor de ongelovigen slechts een pro forma aanbod, of behoort hun het evangelie niet eens gebracht te worden.
De leer van de alverzoening, evenals die van de algemene verzoening, hebben we verworpen en die beide laten we hier dus verder buiten beschouwing. De leringen onder c en d genoemd komen dus alleen voor verder bespreking in aanmerking, met dien verstande dat we de idee van een pro forma aanbod van het heil, als God onwaardig, van de hand wijzen. En de opvatting van een privé-aanbod aan hen die tot inkeer gekomen zijn wijzen we af als in strijd met de opdracht tot en het voorbeeld van prediking die we beide in de Schrift aantreffen. We betrekken dit bijkomende vraagstuk dus niet in de bespreking.
Wat hebben we aan deze opsomming van meningen?
Voor ik verder ga begeef ik me even op een zijspoor dat meer terzake zal blijken dan het bij eerste aanzien lijkt. We kunnen ons namelijk afvragen wat het nut is van de historische schets van meningen die in het vorige artikel werd gegeven en van de hierboven vermelde opsomming. Dat nut is in de eerste plaats dat daaruit blijkt hoe moeilijk het vraagstuk is waarmee we ons bezighouden. Dat moet er ons toe brengen om ootmoedig te erkennen dat er problemen zijn die wij met ons menselijk verstand en met alle redeneerkunst niet oplossen. We moeten soms genoegen leren nemen met dat wat voor ons gevoel een tegenstrijdigheid is. We moeten leren aanvaarden dat we in geestelijke zaken niet altijd alles keurig op een rijtje kunnen krijgen – en dat wil ons niet zo erg best af, laten we dat maar eerlijk erkennen.
Ten tweede: we hebben hier niet alleen met een moeilijk vraagstuk te maken, maar ook met een onderwerp waar we stuiten op de grenzen van wat ons verstand vermag. Het tweede punt staat met het eerste in nauw verband. We hebben namelijk gezien hoe men met verstandelijke argumenten en conclusies tot een oplossing tracht te komen, waarbij men uitgaande van het ene bijbelse gegeven het andere bijbelse gegeven in een keurslijf drong wat de betekenis ervan betreft.
Dit zagen we heel duidelijk uitkomen bij hen, die opvatting (d) voorstaan. Uitgaande van het gegeven dat er een persoonlijke uitverkiezing tot zaligheid is, gaat men het werk van Christus op het kruis inperken en verwerpt men de gedachte van een algemene voldoening. Alsof beide niet naast elkaar zouden kunnen bestaan.
En wat doen wij?
Ni is het gemakkelijk kritiek te hebben op anderen, maar we moeten goed beseffen, dat wij allemaal de neiging hebben oplossingen voor het vraagstuk aan te dragen die gegrond zijn op een redenering of op een puur verstandelijke conclusie. Om een voorbeeld te noemen: toen ik als jongeman op straat evangeliseerde en de mensen voorhield dat ze zondaars waren, maar ook dat Jezus Christus voor hen gestorven was, kreeg ik prompt na afloop de vraag van een medewerker of je dat wel zo zeggen kon. Christus, zo stelde hij, was toch alleen voor de gelovigen gestorven, anders toch zouden alle mensen zalig worden en zouden we de leer van de alverzoening aanhangen. Onze broeder besefte niet (en ik toen ook niet), dat ‘anders zouden alle mensen zalig worden’ niet anders is dan een menselijke conclusie.
Als je oppert dat Christus wel de straf voor de zonden van alle mensen gedragen kan hebben zodat God een grond heeft om alle mensen welgemeend het heil aan te bieden; terwijl je toch vasthoudt aan het gegeven dat zij, die niet geloven veroordeeld worden naar hun werken, krijg je te horen dat dat niet kan, want God straft de zonden niet tweemaal, eerst aan Christus en dan nog eens aan de zondaar. Maar dit is een redenering, die op zichzelf niet noodzakelijk beter is dan bijvoorbeeld de volgende: God heeft het oordeel aan de Zoon overgegeven en waarom zou Christus dan niet gerechtigd zijn de mens die niet in Hem gelooft te oordelen naar diens werken?
Kortom: onze bijbeluitleg bevat net zo goed menselijke conclusies, die we (soms) als de hoogste waarheid verkondigen. En dan is wel eens goed in de spiegel van de historie te kijken en die onszelf voor te houden. We kunnen dan leren ons nooit te verlaten op conclusies als we die niet vanuit de Schrift waar kunnen maken.
De ‘ruime’ teksten
Zoals eerder gezegd beperken de voorstanders van de ‘particuliere voldoening’ de teksten die over het werk van Christus voor ‘de wereld’ of voor ‘allen’ spreken, drastisch in betekenis. En met klem moet gezegd dat dat (in het algemeen gesproken) niet gebeurt onder de dwang van de teksten zelf, maar op grond van wat men afleidt uit het leerstuk van de uitverkiezing. De hierboven bedoelde ‘ruime’ teksten zijn in het eerste en tweede artikel al enigszins behandeld; ik volsta hier dan ook met nog een enkele opmerking betreffende Joh.3:16,17 en 1Joh.2:2.
Het woord ‘wereld’ heeft in de Schrift verschillende betekenissen, maar nóóit worden er allen de gelovigen onder verstaan. Het ‘geven’ van Gods ‘eniggeboren Zoon’ ziet op de verhoging van Jezus Christus op het kruis, zoals blijkt uit het verband en uit een groot aantal andere teksten. Christus is dus voor de hele wereld overgegeven (Joh.3:17). Hij is de Heiland van de wereld (Joh.4:42; 1Joh.4:14). Het is dan ook niet erg aannemelijk, dat de uitspraak ‘opdat een ieder die gelooft het eeuwig leven heeft’ bedoeld zou zijn als een beperking wat de strekking van het overgeven van Christus betreft. De nadruk ligt niet op ‘die gelooft’, maar op ‘een ieder’.
Niemand is er bij voorbaat van uitgesloten. Natuurlijk houdt deze toevoeging wel een voorwaarde in om deel te krijgen aan de resultaten van het werk van Christus, maar dat is een andere zaak. Verder is het niet acceptabel om in het kader van Joh.3:16 een onderscheid in te voeren tussen de liefde van God voor de wereld en de liefde van God voor de uitverkorenen. Dit onderscheid is er mogelijk wel (daarbij zou in het tweede geval misschien beter gesproken kunnen worden van de liefde van Christus voor zijn Gemeente, Ef.2:25), maar men mag het in déze tekst niet invoeren omdat de tekst zelf er geen aanleiding toe geeft.
Wat 1Joh.2:2 betreft: daar is de eerste moeilijkheid of we moeten vertalen:’…en niet alleen voor de onze (of: voor onze [zonden]), maar ook voor de hele wereld’ (aldus de JND-vertalingen en de Voorhoeve-vert.), óf: ‘…en niet alleen voor de onze, maar ook voor [de zonden van] de hele wereld’. Deze laatste versie vinden we in de meeste andere vertalingen, ‘zelfs’ bijv. in de Statenvertaling, terwijl we toch weten dat de Statenvertalers de opvatting van een ‘particuliere voldoening’ voorstonden.
In de kanttekening bij dit vers redden zij zich eruit door ‘wereld’ hier op te vatten als: ‘al degenen die uit de wereld tot geloof zouden komen’ – een opvatting die we al bestreden hebben. Maar in ieder geval hebben zij het probleem niet in de vertaling willen wegwerken; pas in de uitleg werpen ze het probleem op en doen het genoemde voorstel tot een oplossing. Kennelijk heeft de vertaling: ‘voor [de zonden van] de hele wereld’ toch wel heel goede papieren! We hebben hier een vergelijkbare grammaticale constructie als in Matth.5:20, waar de Telos-vertalers ook niet schromen om de woorden ‘die van’ in te lassen. Waarom dan niet in 1Joh.2:2?
Men kan de vraag ook anders stellen: Als men in 1Joh.2:2 de woorden ‘[die van]’ inlast, moet dat dan beslist betekenen dat Christus de zonden van alle mensen uitgeboet heeft en dat deze zonden geen enkel mens ooit meer aangerekend kunnen worden? Nee, dat hoeft het niet te betekenen, want dat staat er gewoon niet. Het hangt er immers maar helemaal van af, wat hier met ‘wereld’ bedoeld wordt. Eén verklaring (‘wereld’ = ‘alle gelovigen uit de wereld’) hebben we al afgewezen; maar er blijven nog verschillende mogelijke verklaringen over. In het algemeen duidt ‘wereld’ op al het door God geschapene, waarin de mens het verantwoordelijke middelpunt is. Maar daarbij zijn verschillende nuances mogelijk:
(1) (a) ‘Wereld’ = ‘het heelal [waarin zich de zonde bevindt]’ Het Griekse woord voor ‘wereld’,<,i> kosmos, betekent ook in ons spraakgebruik nog steeds ‘heelal’. In deze zin spreekt Johannes de doper erover in Joh.1:29; ‘Zie, het Lam van God, dat de zonde [niet: zonden!] van de wereld wegneemt’. Als men deze betekenis overneemt in 1Joh.2:2, dan kan men vertalen: ‘En Hij is [het] zoenoffer voor onze zonden, en niet voor de onze alleen, maar ook voor [de zonde(!)] van de hele wereld’. De betekenis is dan, dat op grond van het zoenoffer van Christus eenmaal de macht en de bevlekking van de zonde uit heel de kosmos verwijderd zal worden (en wel aan het begin van de ‘eeuwige toestand’). Vat men de tekst zo op, dan is hij helemaal geen ‘bewijsplaats’ meer voor de leer van de ‘particuliere voldoening’, of een ‘bewijsplaats’ tegen de leer van de ‘algemene voldoening’!
(b) ‘Wereld’ = ‘[de zondetoestand waarin] het heelal [zich bevindt]’, ‘het boze systeem waarvan de satan de overste is’ (vgl. Joh.12:31; 14:30; 15:18v.; 16:11; 17:14v.; 1Joh.2:15-17). Als dit de betekenis van het woord in ons vers is, zou de bedoeling kunnen zijn (zoals sommige uitleggers ook menen), dat Christus het zoenoffer is voor onze zonden én voor heel dat zondesysteem dat wij ‘wereld’ noemen. ‘De zonde van de hele wereld’ betekent dan: ‘het zonde[systeem], namelijk de wereld’ (vergelijk ‘het onderpand van de Geest’ in 2Kor.1:22, dat volgens de noot in de Telos-vert. ‘het onderpand, namelijk de Geest’ betekent).
Christus is dan het zoenoffer dat bestemd is voor heel de zondige wereld. Zover als de kracht van Christus’ zoenoffer zich uit. Elke zondaar, waar ook maar ter wereld, kan komen en de vruchten plukken van dit zoenoffer. Als dit de juiste uitleg is, dan hebben we hier dus net zo iets als in Rom.5:18b: ‘het [strekt] door één gerechtigheid tot alle mensen tot [de] rechtvaardiging vn [het] leven’. Ook bij déze uitleg zegt de tekst dus niets voor of tegen een ‘algemene’ of ‘particuliere voldoening’.
(2) ‘Wereld’ = het hele bestel, met de verantwoordelijke mens als hoofd, en dus meer speciaal: ‘mensenwereld’, net als in Joh.3:16. Zelfs als men voor deze verklaring kiest, houdt dat nog niet per se een keuze tussen de leer van de ‘algemene’ óf de ‘particuliere voldoening’ in. Misschien kan deze keuze nog het best vermeden worden door het zó te zien, dat we bij het werk van Christus niet denken aan de hoeveelheid zonden die Hij droeg, maar aan de verzoenende krachtvan zijn werk, die groot genoeg is om de zonden van alle mensen in de hele wereld te vergeven, als ze maar willen geloven.
In al deze gevallen geeft de tekst niet noodzakelijk een reden om de leer van de ‘algemene voldoening’ af te wijzen. Deze leer is misschien helemaal niet zo onbijbels als velen menen. In feite ken ik geen enkele schriftplaats waar (direct of indirect) geleerd wordt dat de Heer alleen de zonden van de gelovigen gedragen heeft. Dan moeten wij op z’n minst zijn om dit te beweren – zeker nu m.i. gebleken is, dat de leer van de ‘particuliere voldoening’ meer gebaseerd is op menselijke redenering dan op rechtstreeks Schriftbewijzen.
Het positieve van deze overdenking over het werk van Christus voor de wereld kan onder andere zijn, dat we bij de prediking van het evangelie niet onbijbels bezig zijn wanneer we van Christus prediken dat Hij het zoenoffer voor alle mensen is, en wanneer we ieder mens met de meeste klem oproepen zich te bekeren en te geloven in Jezus Christus. Want – zo mogen we zeggen – ‘luisteraar, Christus stierf ook voor u!’
Onderwijl weten we dat slechts zij tot bekering komen die ten eeuwige leven zijn verordineerd en de anderen door eigen schuld verloren gaan omdat ze zich niet wilden bekeren. Is dat laatste een tegenstrijdigheid? Voor ons verstand wel, maar wat zegt dat? De redding van de zondaar is voor 100% genade en het verloren gaan van de ongelovige is voor 100% zijn eigen schuld. Met die paradox (schijnbare tegenstrijdigheid) zullen we het moeten doen, in ootmoedige onderwerping aan de Schrift.
Samenvatting: We hebben vaak de opvatting gehoord: ‘De Here Jezus heeft op het kruis alleen de zonden van de gelovigen gedragen’. In deze artikelenserie is geprobeerd twee dingen duidelijk te maken:
(a) We vinden de genoemde opvatting nergens rechtstreeks in de Schrift (1Petr.2:24 bijv. zegt niets over de betekenis van het werk van Christus voor andere mensen).
(b) Als we zeggen: ‘Christus is het zoenoffer voor de zonden van alle mensen’, voert dat niet noodzakelijk tot een leer van alverzoening of algemene verzoening.