Deze artikelenserie over de doop heeft in de jaren 1977 tot 1979 in de Bode des heils gestaan. Het is een serie van 25 artikelen die speciaal geschreven werden voor jonge mensen.
Na de algemene beschouwing in het vorige nummer van de Bode gaan we nu de argumenten bespreken die voor de huisdoop aangevoerd worden.
Twee voetangels
Toch wil ik vooraf op twee voetangels opmerkzaam maken, die we daarbij op ons pad tegenkomen.
Op een daarvan wees ik in het vorige artikel al, namelijk dat men met afgeleide argumenten aan de doop een ‘extra’ betekenis gaat toekennen. De tweede is dat men op grond van deze extra betekenis konkludeert dat ook kinderen gedoopt moeten worden.
Hierin volgt de voorstander van de huisdoop dezelfde argumentatiemethode als de calvinist ‘ zij het dan dat de argumenten zelf verschillen. De calvinist stelt dat de doop als teken van het verbond in plaats van de besnijdenis is gekomen en dat men door de doop bij de christelijke kerk wordt ingelijfd. Vervolgens stelt hij dat kinderen van gelovigen in het verbond zowel als in de kerk zijn begrepen. En de slotkonklusie is dan schijnbaar onontkoombaar: dus komt de kinderen ook de doop toe (vgl. Catechismus vraag 74, Ned. Geloofsbelijdenis art. 34).
De voorstander van de huisdoop gaat precies zo te werk. Hij stelt dat de doop de toegangspoort tot het koninkrijk is.. Vervolgens brengt hij naar voren dat de kinderen van de gelovigen een plaats in dat koninkrijk toekomt. Dus: onze kinderen moeten gedoopt worden. Of hij stelt dat de doop ons een plaats van behoudenis op aarde ontsluit en brengt vervolgens naar voren dat onze kinderen deze plaats ook toekomt. De konklusie ligt weer voor de hand: onze kinderen moeten gedoopt worden.
Drievoudig verweer
Tegen deze methode hebben we een drievoudig verweer. We zullen zowel de eerste als de tweede stelling grondig toetsen aan de hand van de bijbel, waarbij we goed hebben te bedenken dat als stelling 1 waar is, stelling 2 dat nog niet hoeft te zijn. In de derde plaats zullen we de slotkonklusie grondig moeten bezien. Deze is namelijk niet zo vanzelfsprekend als ze lijkt.
Men gaat er namelijk vanuit dat, willen de kinderen dezelfde positie innemen als de volwassenen, ze ook aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen.
Hoe ongegrond een dergelijke gedachtengang is, blijkt als we nagaan wat de bijbel over het geloof zegt.
Volgens Hebr. 11: 6 is het zonder geloof onmogelijk God te behagen. Vervolgens zegt Rom. 10: 17 dat het geloof uit de prediking is. De konklusie zou dan zijn: zuigelingen kunnen de prediking niet horen, kunnen niet tot geloof komen.. . dus… kunnen God niet behagen… dus… gaan verloren als ze jong sterven.
Nog een voorbeeld
De Heer Jezus heeft gezegd:
‘Voorwaar Ik zeg u: tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien’ (Joh. 3: 3).
Zowel Jakobus (Jak. 1: 18) als Petrus (1 Petrus 1: 23) schrijven dat die wedergeboorte wordt bewerkt door het Woord van God.
Kinderen kunnen dat Woord echter niet horen. . . dus… kunnen ze als ze jong sterven het koninkrijk Gods niet binnengaan.
Deze voorbeelden laten zien hoe gevaarlijk het is de kinderen op dezelfde grondslag als de volwassenen te zetten. Aldus gewapend gaan we nu de argumenten voor de huisdoop testen.
Deur tot het koninkrijk
Volgens hen die de huisdoop leren is de doop de toegangsdeur tot het koninkrijk. Anders gezegd: door de doop wordt men een discipel van het koninkrijk. Daarbij zou dan de doop in dit opzicht in de plaats van de besnijdenis zijn gekomen. Sommigen (zoals F. W. Grant) brengen daarbij naar voren dat de twee sleutels om het koninkrijk te ontsluiten waarover de Heer met Petrus spreekt bestaan uit a. prediking en b. doop,
Als tweede stelling wordt in dit verband naar voren gebracht, dat blijkens het woord van de Heer kinderen tot het koninkrijk behoren. Hij heeft immers gezegd:
‘Laat de kinderen begaan en verhindert ze niet tot Mij te komen, want voor zodanigen is bet koninkrijk der hemelen’ (Matth. 19: 14).
Daarbij legt men er de nadruk op dat bet volgens Mark. 10: 16 om kleine kinderen gaat, want de Heer nam ze in zijn armen. Tevens verwijst men naar Ef. 6: 4 waar vaders de opdracht krijgen hun kinderen op te voeden in de tucht en vermaning van de Heer. Daaruit zou blijken dat de kinderen ook discipelen zijn, anders zou je ze niet zo kunnen opvoeden.
Welnu, zo luidt de slotkonklusie, dan komt de kinderen dus ook de doop toe. Voor de overzichtelijkheid geef ik puntsgewijs mijn kommentaar hierop.
a. Dat de doop met de sfeer van bet koninkrijk te maken heeft is zeer juist. Helaas is dit in het verleden ‘onder ons’ te weinig naar voren gebracht. De kwestie van ‘discipelschap’ is in het geheel niet of te summier behandeld. Ik heb hierover al uitvoerig geschreven en kan dus volstaan met daarnaar te verwijzen.
b. De gedachte van discipelschap heeft de christelijke doop met de doop van Johannes gemeen. Indien ergens dan zou men verwachten dat in de doop van Johannes de kinderen inbegrepen waren. Deze doop ~vas net als de besnijdenis een zuiver Joodse’ zaak. Bij de besnijdenis wordt uitdrukkelijk vermeld dat ook de kinderen aan dit ritueel onderworpen moesten worden. Zelfs de tijd waarop dit moest gebeuren wordt vermeld, namelijk op de achtste dag. En we lezen verschillende keten dat aan kinderen de besnijdenis voltrokken werd. Nooit echter lezen we dat Johannes de opdracht krijgt kinderen te dopen. En nooit is er ook maar een spoor van een aanwijzing dat bij kinderen gedoopt heeft.
Wel echter staat er dat zijn doop een doop der bekering genoemd wordt en dat zij die gedoopt werden hun zonden beleden (Matth. 3: 11; Mark. 1: 4; Luk. 3: 3; Hand. 13: 24; 19: 4; Matth. 3: 6).
c. Nooit wordt de doop de deur tot het koninkrijk genoemd. Nu zegt het niet voorkomen van een uitdrukking nog niet, dat het begrip dus onbijbels is. Wel moet dit ontbreken ons uiterst voorzichtig doen zijn, opdat we geen begrippen gaan invoeren die de Schrift niet kent.
Welnu, het openstellen van het koninkrijk geschiedt door prediking. Omgekeerd wordt het koninkrijk voor de mensen gesloten als men de prediking tegenstaat door valse voorlichting of door mensen te verhinderen de boodschap van het koninkrijk aan te nemen. In Matth. 23: 13 wordt de schriftgeleerden en farizeeën verweten dat ze het koninkrijk der hemelen voor de mensen sluiten. En in Luk. 11: 52 wordt hen voorgehouden dat ze de sleutel van de kennis hebben weggenomen. Verder wordt nooit gezegd dat iemand enkel door de doop een discipel van het koninkrijk wordt. Integendeel, altijd staat de prediking voorop. Johannes predikte: ‘Bekeert u. . . ‘ enz. En hij doopte hen die dit deden. Jezus Christus en zijn discipelen handelden precies zo.
Van de Heer staat dat hij ‘meer discipelen maakte en doopte dan Johannes’ (Joh. 4: 1). Daaruit volgt dat ‘discipelen maken’ en ‘dopen’ nauw verbonden maar toch onderscheiden zijn. Men maakt wel een vergelijking met Ex. 29: 7 om dit te ontzenuwen, maar de vergelijking met de zalving gaat niet op. Daarvan staat namelijk: ‘Dan zult gij de zalfolie nemen en over zijn hoofd uitgieten en hem zalven’.
Hier gaat het duidelijk om een en dezelfde handeling, namelijk over iets wat met de olie gebeurt. Als er nu van de doop stond: ‘gij zult water nemen en over hem uitgieten en hem tot discipel maken’, dan zou de vergelijking opgaan. Iedere huisdoper moet echter toegeven dat bij het maken van discipelen de prediking van het woord een fundamenteel onderdeel is.
En dus gaat het niet over èèn doorlopende handeling zoals bij gieten en zalven maar om twee: prediking en dopen.
Dat het maken van discipelen aan de evangelieprediking gekoppeld is, bewijst Hand. 14: 21 en eveneens Matth. 28: 19 als we de opdracht daar vergelijken met Mark. 16: 15 en 16.
Vervolgens valt het op dat bij de gelijkenissen van Matth. 13 alleen sprake is van zaaien van zaad en van geen enkele ceremonie daarnaast. Zij die het zaad (het Woord) ontvangen worden zonen van het koninkrijk genoemd! Nu behoeven we er op zichzelf niet over te vallen als iemand de doop de deur tot het koninkrijk noemt of zegt dat men door de doop een discipel wordt. Als men daarbij de doop maar nooit losmaakte van prediking en aanvaarden van die prediking. Maar dat is nu juist wel het geval. Dat benadrukken van de doop als de deur of als het middel tot het maken van discipelen effent de weg om baby’s die geen prediking kunnen boren en aanvaarden toch de doop toe te kennen.
d. Zeer terecht leggen de voorstanders van de huisdoop er de nadruk op dat de doop met de sfeer van belijdenis te doen heeft, de sfeer van het koninkrijk. Maar laat er dan, om met Ironside te spreken, ook sprake zijn van bewuste belijdenis en niet van een toestand van onbewustheid zoals bij een baby.
e. Ook de stelling dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen, vindt geen grond in de Schrift.
Nergens in de bijbel wordt dit gezegd en de argumenten die men ervoor aanvoert falen ten enen male. Het begint ermee dat men, zoals F. W. Grant doet, het koningschap des Heren over Israël ( 1 Kron. 28: 5) gaat zien als een elementaire vorm van het koninkrijk van God. Daarna wordt het koninkrijk in feite vereenzelvigd met bet verbond waarvan de besnijdenis het teken was. En vervolgens wordt door hem de vraag gesteld of de besnijdenis door iets anders vervangen is als uitwendige introduktie in het koninkrijk van God en of daarin ook een plaats voor de kinderen van de ‘proselieten’ bereid is. In feite levert deze overigens gewaardeerde broeder een stuk glijwerk. Van de ene konklusie glijden we naar de andere. En de ene suggestie na de andere moet duidelijk Schriftbewijs vervangen. Zo komt hij dan tot deze uitspraak:
‘In de nieuwe vorm van het koninkrijk vervalt de besnijdenis en neemt de doop die plaats in’ (My faith as to baptism’, blz. 54).
Wie zegt echter dat het koninkrijk der hemelen slechts een veranderde vorm is van het koningschap des Heren over Israël waarover 1 Kron. 28: 5 spreekt? Johannes de Doper spreekt over het koninkrijk der hemelen als nabij gekomen. Het was er dus nog niet. Het was voorzegd, maar nog niet aanwezig.
Na de dood en opstanding van de Heer werd dit koninkrijk in een gewijzigde vorm openbaar. Niet gewijzigd ten aanzien van het koninkrijk onder Salomo, maar gewijzigd wat de profetieën betreft. De profetieën voorzegden een koninkrijk waarin de Messias aanwezig en het kwaad afwezig (of beter gezegd geoordeeld) was. Het koninkrijk der hemelen in de verborgen vorm (Matth. 13: 35) is een koninkrijk met een afwezige koning en met kwaad en goed, onkruid en tarwe vermengd.
Verder is de besnijdenis het teken van Gods verbond met Israël, maar wie geeft ons het recht te zeggen dat de besnijdenis de deur tot I let uitverkoren volk was? Dit zijn allemaal vage beweringen waaraan je geen enkel houvast hebt. Het bewijs ontbreekt en daarom alleen al zijn dergelijke beweringen zeer bedenkelijk. Was een joods jongetje voordat het besneden was geen lid van het Joodse volk? En hoe staat het met de meisjes, die nooit besneden zijn?
f. Aan Petrus worden de sleutels van het koninkrijk der hemelen toevertrouwd (Matth. 16: 19). ‘Onder ons’ wordt meestal gezegd dat Petrus deze sleutels te Jeruzalem gebruikt heeft voor de Joden en in het huis van Cornelius voor de heidenen. Men denkt dan in de regel aan twee sleutels en meent dat het koninkrijk daardoor eens voor altijd opengezet is.
Al met al is dit natuurlijk slechts een uitleg. Het blijft echter de vraag of je in afwijking daarvan het woord aan Petrus persoonlijk gericht zonder meer mag doortrekken en mag stellen dat overal waar het evangelie gebracht wordt de predikers deze ‘sleutelmacht’ uitoefenen. In verband met Matth. 23;13 en Luk. 11: 52 is er rnisschien iets voor deze uitleg te zeggen. Anderzijds is het toch opmerkelijk dat alleen van Petrus gezegd wordt dat hij de sleutels van het koninkrijk ontvangt. We zullen dacht ik het meervoud sleutels wel in rekening moeten brengen. We lezen namelijk in fles. 22: 22 over de sleutel van het huis van David en in Openb. 3: 7 over de sleutel van David. Beide keren in het enkelvoud. Maar in Openb. 1: 18 van ‘de sleutels van de dood en de hades’,
Dat is duidelijk, want dood en hades zijn wel twee verwante, maar niet twee identieke begrippen (zie Openb, 20: 14).
De bewering dat het hier om twee sleutels gaat is echter onbewijsbaar. Er kunnen wel meer sleutels zijn. En dat die tweede sleutel de doop is, valt evenmin te bewijzen.
Daar komt nog iets bij. Als de uitleg van Grant juist zou zijn betekent het dat de deur van het koninkrijk van twee sloten is voorzien die je noodwendig allebei moet opendraaien om hem te openen. Eèn sleutel is dan onvoldoende! Wil althans het beeld opgaan! Dat wil zeggen dat een gelovige die sterft zonder gedoopt te zijn niet als discipel van het koninkrijk sterft. Nu kan men terecht vragen of ik dan een alternatief heb.
Ik meen van wel. De sleutels van het koninkrijk dienen om dit koninkrijk te ontsluiten. Het meervoud sleutels kan daarbij gebruikt zijn om aan te geven dat het koninkrijk als het ware meerdere schatkamers heeft die we kunnen binnentreden. Deze gedachte ligt enigszins in de lijn van Matth. 13: 52 waar over nieuwe en oude dingen gesproken wordt.
g. De verwijzing naar Matth. 19: 14 werkt niet direkt mee om de doop van kinderen te motiveren. Er blijkt nl. uit dat de discipelen niet gewend waren kinderen te dopen, anders toch hadden ze de kinderen niet weerhouden! Vervolgens mag er sprake zijn van kleine kinderen, die tot Hem gebracht werden, maar ze waren toch niet zo klein dan dat er van hen ook gezegd kan worden: ‘verhindert ze niet tot Mij te komen’.
Evenmin mag uit Mark. 10: 16 de konklusie getrokken worden dat ze zo klein waren dat de Heer ze als baby’s in zijn armen nam. Beslissend is daarbij dat in Matth. 18: 5 gesproken wordt over kleinen, die in Mij geloven.
h. Uit Ef. 6: 4 afleiden dat kinderen discipelen moeten zijn omdat ze anders geen onderwijs zouden kunnen ontvangen is gebruik maken van een omkeringsredenering. Discipelen moeten volgens Matth. 28: 19 onderwezen worden om alle dingen te onderhouden die de Heer geboden heeft. Maar mag je de zaak nu omkeren en zeggen: Als we onderwijzen dan moeten degenen die we onderwijs geven ook noodzakelijk discipelen zijn?
En is het opvoeden van kinderen in de tucht en vermaning van de Heer hetzelfde als ‘onderwijzen al wat Ik u geboden heb?’
Tot dit laatste behoort toch ook de viering van het Avondmaal. Moeten we de kinderen dat ook leren?
i. Veronderstel dat de doop inderdaad voor heidenen die tot bekering komen de deur is tot het koninkrijk.
Veronderstel dat de tekst aangaande de kinderen: Hunner is het koninkrijk der hemelen, niet op de toekomst slaat maar op het feit dat ze nu al die plaats in het koninkrijk innemen. Zou dit dan automatisch betekenen dat kinderen op dezelfde manier in dit koninkrijk geplaatst worden als zij die uit het heidendom tot bekering komen?
In het geval van rechtvaardiging op grond van geloof en wedergeboorte door het Woord zien we dat een dergelijke gelijkstelling niet opgaat.
Welnu, met deze kwestie ligt het precies zo. God verlangt van hen die tot bewustzijn van zonden zijn gekomen bekering en doop. Maar houdt dat in dat aan kleine kinderen deze zelfde eis gesteld kan worden om ze dezelfde positie te schenken? Stellig niet, want in ieder geval kan de eis van bekering aan een zuigeling niet opgelegd worden. Waarom die van de doop dan wel? Zou het niet beter zijn op te houden met onze redeneringen en afgeleide konklusies en ons enkel te baseren op de duidelijke uitspraken van het Woord?