Indertijd is er een boekje verschenen getiteld ‘De heerlijkheid des Heeren Jezus Christus in zijn mensheid’ van J.G. Bellett. Niet zo lang geleden heeft er – samen met een andere brochure van hem – een heruitgave plaatsgehad onder de titel ‘Er is niemand zoals Hij’. Het is niet mijn bedoeling in dit artikel te herhalen wat Bellett destijds schreef, men zie daarvoor de zoëven genoemde heruitgave. Het gaat me echter wel om een eigen, vrije weergave van een opmerking die ik bij een tijdgenoot van Bellett, te weten de bekende J.N. Darby, aantrof in zijn Synopsis.
Het is deze gedachte: als je de mannen Gods beschouwt, die ons in de Schrift worden voorgesteld dan vallen ze alleen in een bepaald opzicht op. En nu gaat het niet om verkeerde karaktertrekken, maar om die kenmerken waardoor ze zich gunstig onderscheiden. Je merkt bij Abraham op zijn gehoorzaamheid en geloofsmoed. In Izaäk valt ons zijn zachtaardigheid op. Jakob – met al zijn fouten, maar daar gaat het nu niet om – laat ons de waardering zien van het geloof voor de zegeningen van God. In Ezra bewonderen we de waardering voor het Woord van God, dat hij aan het volk uitlegde. Nehemia blinkt uit in zijn ijver voor de eer van God.
Neem de discipelen van de Heer Jezus. Je kunt degenen waarover we mededelingen bezitten stuk voor stuk karakteriseren: een Johannes, een Petrus en een Thomas. Hetzelfde geldt voor Barnabas en Paulus, ja voor alle gelovigen die ons in de Schrift worden geschilderd. Een bepaald facet van hun karakter valt op. Ze blinken ergens in uit.
Dat is mooi. En met het oog op dat facet zijn ze ons een voorbeeld. De vurigheid van Petrus de ijver van Paulus, de bedachtzaamheid van Johannes, ze springen eruit. Soms kun je niet met één karakterisering volstaan. Maar dan blijft het toch bij een paar opvallende kenmerken. Zoals gezegd: het is mooi die dingen op te merken en er een voorbeeld aan te nemen. Tegelijkertijd is hiermee echter ook het ‘tekort’ van deze gelovigen getekend. Het feit, dat één of twee karaktertrekken zich gunstig onderscheiden, komt namelijk omdat niet álle goede karaktereigenschappen zich in dezelfde mate openbaren en er bepaalde goede eigenschappen ontbreken.
Richten we nu ons oog naar onze Heiland, Jezus Christus zoals Hij Zich hier op aarde heeft geopenbaard. Valt dan (ik zeg het met eerbied) een bepaalde eigenschap op, die de ander overheerst? We moeten zeggen: ‘Nee!’ En dat tekent, haast meer nog dan een beschrijving van al zijn schoonheden, de volmaaktheid van Hem als mens hier op aarde. Bij Hem is alles in volmaakte harmonie. Er is niets dat overheerst ten koste van iets anders, zoals dat bij ons het geval is. Terecht zingen we:
‘Ja, ‘t is alles gans begeerlijk,
wat mijn ziele bij u vindt’.
En we kunnen er aan toevoegen dat alles even begeerlijk is, als dat al niet een herhaling is van alles gans begeerlijk. Mochten we meer oog hebben voor de volmaaktheid van Hem wiens beeld wij mogen vertonen!