326 Dopen, waarom eigenlijk? Vragen 1

Deze artikelenserie over de doop heeft in de jaren 1977 tot 1979 in de Bode des heils gestaan. Het is een serie van 25 artikelen die speciaal geschreven werden voor jonge mensen.

Zoals eerder opgemerkt zijn op de voorgaande artikelen over de doop een paar waardevolle reakties binnengekomen waarop ik nu wil ingaan.

Ten eerste is er een brief ingekomen die handelt over de vraag of de uitdrukking ‘late zich dopen’ (Hand. 2: 38) wel een opdracht inhoudt. Puntsgewijs geef ik de inhoud van dit schrijven als volgt weer:

1) De tegenwerping, dat ‘late zich dopen’ geen opdracht inhoudt omdat men nu eenmaal zichzelf niet kan dopen, is gemaakt door personen, die hun woorden wel overwegen. Als u (JGF) zegt, dat deze tegenwerping geen hout snijdt, eist dat een steekhoudende verklaring.

2) De vergelijking met het bevel’ laatje haar knippen is zinloos, omdat ‘laten’ hier een andere betekenis heeft al gebruiken we voor beide betekenissen hetzelfde woord.
‘Late zich dopen’ betekent ‘worde gedoopt’.

3) Het ‘laat u redden’ uit Hand. 2: 40 is zoals het vers zelf zegt toch ook geen opdracht. Vgl. ook 1 Kor. 7: 15 (krijgt de ongelovige daar soms een opdracht om te scheiden?) en 1 Kor. 7: 18.

4) De vraag luidt niet ‘wat moeten wij doen?’ (N.B.G.), maar ‘wat zullen wij doen’ (St. Vert. enz.) Waarom ineens de N.B.G. vertaling gebruikt?

5) De woorden van Petrus ‘Kan ook iemand het water weren … l’ (Hand. 10: 47) houden geen stellingname in van Petrus tegen de zes Joodse broeders die met hem zijn. Hij gaat er van uit, dat deze zes het met hem eens zijn (zie Bode 1977 blz. 98).

Voor ik aan mijn kommentaar begin wil ik naar voren brengen, dat het fijn is, dat er op artikelen die in de Bode verschijnen wordt gereageerd. Dat bewijst namelijk dat men ze grondig leest. Het betekent tevens, dat we als schrijvers ons bijzonder moeten bezinnen op onze woorden. Wat dat betreft had ik me wat nauwkeuriger moeten uitdrukken. Anderzijds moet men als lezer naar de bedoeling van de schrijver vragen en hem niet vastpinnen op ~en woord. Dit even terzijde opgemerkt. Welnu, het gaat me er niet om, dat er een uitdrukkelijk bevel om gedoopt te worden gegeven wordt, maar dat er een duidelijk voorschrift of een duidelijke aanwijzing is om zich te laten dopen en dat verwacht wordt, dat men aan dit voorschrift of deze aanwijzing gehoor geeft. Men moet bedenken, dat taal een levende zaak is. Bij dit kommunikatiemiddel spelen meer faktoren een rol dan de ‘pure’ betekenis van elk woord dat we daarbij gebruiken. De verhouding tussen spreker en luisteraar is bijvoorbeeld meebepalend. Als een vader aan tafel tegen zijn zoon zegt: ‘Wil je me de boter even geven?’ dan is dat toch echt wel iets meer dan een verzoek.

Als zoonlief aan dit ‘verzoek’ geen gehoor zou geven, krijgt zijn weigering toch echt wel het karakter van ongehoorzaamheid. En als de jongen in een lollige bui zegt, ‘Ja, dat wil ik’, maar hij laat de boter staan waar ze staat, dan zal vader toch wel een beetje kriebelig reageren met: ‘Zeg, je weet best wat ik bedoel, geef de boter en een beetje vlug alsjeblieft’.
Men moet dus niet over het woord ‘bevel’ of ‘opdracht’ struikelen, maar de bedoeling van mijn betoog in acht nemen. En die is: te laten uitkomen, dat de uitspraak ‘een ieder van u late zich dopen’ een oproep is aan de luisteraars waarvan de intentie is dat men daaraan gevolg behoort te geven. Het is in ieder geval niet een zaak, die wat de luisteraars betreft willoos aan hen zal worden voltrokken.

Dan nu puntsgewijze mijn commentaar:

1) De tegenwerping dat ‘late zich dopen’ geen opdracht inhoudt, OMDAT men nu eenmaal niet zichzelf kan dopen, snijdt ik blijf dat volhouden geen hout. Het feit, dat ik iets niet zelf kan doen, maar aan mij moet laten voltrekken, sluit niet uit, dat ik daartoe een opdracht kan krijgen. Het voorbeeldje van het haarknippen maakt dat duidelijk. Ik had echter beter kunnen stellen, dat deze tegenwerping op ZICHZELF geen houdt snijdt.

2) Het verschil tussen ‘laat je haar knippen’ en ‘een ieder van u late zich dopen’ zit hem niet in de verschillende betekenissen die het woord laten in deze gevallen zou hebben, maar in het feit, dat in het eerste geval de stellende of gebiedende en in het andere de aanvoegende of wensende wijs gebruikt wordt. De uitdrukking heeft dus niet de vorm van een opdracht, maar naar zijn bedoeling is het wel degelijk een aanwijzing waaraan men gevolg behoort te geven.
Voor ‘late zich dopen’ mag men, zoals de Statenvertaling dat heeft, lezen ‘worde gedoopt’, maar dat verandert niets aan de zaak zelf. Een aanvoegende wijs, ook als het een handeling betreft, die aan je voltrokken moet worden, kan wel degelijk een opdracht inhouden. De vorm van de zin is hier niet doorslaggevend. We moeten letten op de situatie waarin de woorden zijn uitgesproken.

3) Het aangevoerde voorbeeld uit Hand. 2: 40 bevestigt wat ik hiervoor gezegd heb. De uitdrukking ‘Laat u redden van dit verkeerd geslacht’ is namelijk een aansporing, een oproep, die vraagt om er gehoor aan te geven. Dit blijkt ook duidelijk uit het feit, dat er aan voorafgaat ‘hij vermaande henö’. En hierbij moet in het geding gebracht, dat de spreker een apostel van Jezus Christus is, die met gezag spreekt. Daarentegen behelst 1 Kor. 7: 15 helemaal geen aanwijzing voor de ongelovige over wie het in dat vers gaat. HIER is nu juist het woord ‘laten’ in een andere zin gebruikt. De bedoeling is hier niet dat een ander wat aan die ongelovige moet doen. Er staat niet’ laat hem gescheiden worden’ maar’ laat hem scheiden’, dat wil zeggen ‘laat hem dan zijn gang maar gaan’. Deze uitspraak heeft wel betrekking op de ongelovige, maar is helemaal niet aan de ongelovige gericht en laat zich dus ook niet met het woord uit Hand. 2: 38 vergelijken.
Maar vers 18 van 1 Kor. 7 stemt weer helemaal met zijn betoog overeen. Dit is een voorschrift aan iemand, die als onbesnedene geroepen is, om zich niet te laten besnijden. Zou zo iemand dat wel doen, dan gaat hij duidelijk in tegen wat de apostel voorschrijft.

4) De zinsnede ‘wat zullen wij doen’ kan twee dingen inhouden. We kunnen dat AAN ELKAAR vragen als we nog niet zeker zijn van wat we gaan doen. De vraag is dan een inleiding tot onderling overleg. Zodra je je vraag echter richt tot EEN ANDER, die buiten de kring staat, dan verwacht je van hem advies of een aanwijzing. En ook hier is de situatie waarin de woorden zijn gesproken van belang. Deze Joden zijn door de prediking (die een bestraffing inhoudt) in het hart getroffen. Ze vragen min of meer verbijsterd: ‘Wat zullen wij doen?’ Dit heeft echter de zin van ‘wat moeten we doen?’ Met gezag geeft Petrus daarom de aanwijzing: ‘Bekeert u en een ieder van u late zich dopen…’ En daarmee is beslist niet een min of meer vrijblijvende zaak bedoeld, waarover je nog eens kunt delibereren of je er gehoor aan zult geven.
En dat geldt zowel het ‘bekeren’ als het ‘late zich dopen’.

5) Wat dit punt betreft geven de bewoordingen van mijn artikel wel zeer zeker aanleiding tot misverstand. Het was niet mijn bedoeling te zeggen, dat de zes Joodse mannen pertinent zouden weigeren Cornelius en de zijnen te dopen en dat Petrus hen daarom een bevel geeft. Wel echter zullen deze mannen, net als Petrus, vooraf bezwaar gehad hebben om tot een heiden te gaan. Bij hen was dat weliswaar overwonnen, maar dat bezwaar was voordien aanwezig en bij de andere Joden leefde dit bezwaar nog volop. De vraag ‘Kan iemand het water weren?’ is alleen tegen deze achtergrond gezien verklaarbaar. Deze vraag is niet gericht aan Cornelius en de zijnen, maar Petrus richt hem aan zichzelf en aan de zes broeders, die met hem gereisd zijn en over hun hoofden heen tot de bekeerde Joden in ’t algemeen. Ook al staat het antwoord op de vraag vast, dan is het toch niet zo, dat dit voor Petrus en deze zes zomaar vanzelfsprekend is geweest. Er zit een zekere uitdaging in de vraag van Petrus. En de apostel heeft ongetwijfeld geweten dat zijn handelwijze bij de Joden te Jeruzalem reakties zou oproepen (zie Hand. 1l). Petrus neemt dan de volle verantwoordelijkheid op zich door bevel te geven om te dopen. Dat bevel geldt de zes mannen, die door er gevolg aan te geven ‘metterdaad’ laten zien (misschien moeten we zeggen: moesten laten zien) dat ze erkennen dat dit werk uit God is.

Op drie andere brieven, die vrijwel dezelfde strekking hebben hoop ik de volgende keer in te gaan.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies