In het oktobernummer van het vorig jaar heeft een artikel gestaan getiteld: ‘Ik en Barnabas’. Daarin werd geschreven, dat Paulus zijn vroegere medewerker slechts twee keer in zijn brieven vermeldt. Bedoeld waren de teksten 1 Kor. :6 en Kol. 4:10.
Een accurate lezer uit Wesel, die het artikel in Duitse vertaling heeft gelezen maakt er echter op attent, dat Barnabas ook vermeld wordt in Gal. 2:13 met de woorden ‘zelfs Barnabas’ (zie ook vs 1 en 9). Met deze correctie ben ik blij en terecht schrijft deze lezer, dat Paulus dit een aantal jaren na de verdrietige scheiding tussen hem en Barnabas heeft geschreven.
Enerzijds betekenen de woorden van Paulus in Gal. 2 een openlijke, schriftelijke terechtwijzing van Barnabas. Mondeling had Barnabas al een terechtwijzing ontvangen tijdens het gebeuren te Antiochië. We moeten er immers wel van uitgaan, dat uit de woorden ‘in het bijzijn van allen’ (Gal. 2 : 14) volgt dat ook Barnabas er persoonlijk bij tegenwoordig was.
En je zou je kunnen afvragen of het nu nodig was dat Paulus dit nog eens in een brief herhaalde.
Daar het kwaad in het openbaar was bedreven, was een openlijke terechtwijzing ter plekke op zijn plaats. Maar moest dat nu ook nog in een brief? Wel, we mogen aannemen dat Paulus de naam van Barnabas niet vermeld zou hebben als het niet nodig was eventuele doorwerking van de houding van Petrus en van Barnabas ‘af te stoppen’.
Er zit echter ook een positieve kant aan de vermelding en die is, zoals de lezer ook schrijft, gelegen in het woordje ‘zelfs’.
Het verbaasde en verdroot Paulus, dat ‘zelfs Barnabas’ meegevoerd werd met de huichelarij van anderen. Hij had dat eigenlijk niet verwacht. In dat ene woordje ‘zelfs’ proeven we de waardering van de apostel voor zijn vroegere medewerker en reisgenoot.
Ik neem nog een belangrijke opmerking van de briefschrijver over en wel deze:
‘Kunnen wij ons overigens voorstellen, dat de verbittering in het hart van Paulus en Barnabas gevoed zou zijn geworden als we eraan denken, dat als ‘een wortel van bitterheid’ uitspruit ‘velen erdoor verontreinigd worden’ (Hebr. 12:15)? Zouden deze twee zo trouwe broeders en dienstknechten, die hun Heer liefhadden, elkaar niet in diezelfde liefde weer gevonden hebben?’
We mogen daarvan zeker uitgaan en wat Petrus betreft is het zo, dat hij kort voor zijn heengaan, ondanks de vermaning te Antiochië en ondanks de opmerking in de brief aan de Galaten, met veel waardering over de geliefde broeder Paulus schrijft (2 Petr. 3:15).
Laten wij ook zo gezind zijn en van elkaar vermaningen accepteren zonder wrevel te gaan koesteren. Laten we net zoveel waardering voor elkaar hebben als Paulus voor Barnabas had. Hoe vaak immers spreken we kritisch over elkaar. ‘Dat moet niet zo zijn, mijn broeders…’