327 jrg 131, 04-1988 Als iemand zondigt

Hoe kan iemand die zegt bekeerd te zijn, steeds maar weer zondigen? Kan dat allemaal maar? Dan kan ik ook wel wat gemakkelijker leven … Het kruis van Jezus Christus betekent voor de gelovige iets heel belangrijks in tweeërlei opzicht, namelijk:

a. dat God al zijn zonden aan Christus heeft toegerekend en Deze daarvoor de straf gedragen heeft. De zonden van de gelovige zijn dus alle uitgedelgd voor God wat de eeuwigheid betreft.
b. dat Christus voor ons tot zonde gemaakt is. De zondemacht in ons is in Christus geoordeeld en te niet gedaan. God ziet de gelovige dan ook niet meer als zondaar.

Zie voor a: 1Petr.2:21-25 en voor b: 2Kor.5:211 en Rom.8:3. We zijn dus geen zondaars meer: zie Rom:5:8; 6:17,18,20,22. We moeten dus niet alleen geloven dat God onze zonden weggedaan heeft, maar ook dat onze zondige natuur geoordeeld is en we als zondaars gestorven zijn: Rom.6:4,8,11. Dat is principieel waar en staat onwankelbaar vast. Dit is ons uitgangspunt!

Maar nu de praktijk. Al zijn we met Christus gestorven, we hebben het vlees nog wel in ons en kunnen nog zondigen. We zijn geen automaten van heiligheid geworden. Nu zouden we daaronder onverschillig kunnen worden en zeggen: met God is het in orde, dus hoeven we het wat dit betreft niet zo nauw te nemen. We zouden zelfs vrome smoezen kunnen verzinnen om onze zonde goed te praten. In de dagen van Paulus waren er kennelijk die dat deden.

Ze zeiden: als je zondigt, dan neemt de genade steeds meer toe (want God vergeeft steeds weer). We lezen dat in Rom.6:1. Paulus geeft daarop eerst een heel principieel antwoord en zegt, vrij weergegeven: Mensen, hoe kun je dat nu doen, dan strijdt je leven met wat in de doop is uitgedrukt, namelijk dat je oude mens gekruisigd is en jij in de doop begraven bent.

In vers 15 en 16 van dat hoofdstuk geeft hij nog een andere reden op en wel dat je je dan weer als een slaaf van de zonde stelt. En dat is geen prettige dienstbaarheid. Kinderen van God zondigen niet goedkoop. De gevolgen zijn namelijk:

  • dat je de blijdschap van het geloof en de vrede van God in je hart kwijtraakt
  • dat je gaat twijfelen aan je bekering en de zekerheid van het heil verliest
  • dat de tijd die je in de zonde leeft geen waarde heeft voor God en je daarvoor geen loon ontvangt (vergelijk
    voor het verschil tussen behouden worden en behouden worden plus loon ontvangen: 1Kor.3:14,15).
  • dat God ons moet tegenkomen met tuchtiging. We oogsten wat we gezaaid hebben.

Als de gelovige tot inkeer komt en zijn zonde belijdt, vergeeft God (1Joh.1:9), maar Hij neemt de gevolgen van onze verkeerde wandel (meestal) niet weg. We zien bij David dat God hem vergeeft, maar het zwaard wijkt niet van zijn huis (2Sam.12:10,13).

Een tweede houding kan zijn dat we moedeloos worden. We willen niet zondigen en toch vallen we steeds weer in (vaak hetzelfde) kwaad. Ook hier willen we eerst de principiële kant benadrukken. De Schrift laat duidelijk uitkomen, dat we niet behoeven te zondigen. Johannes schrijft immers: ‘Mijn kinderkens, dit schrijf ik u, opdat gij niet zondigt’ (1Joh.2:1). We kunnen echter nog wel zondigen. Dat blijkt uit hetzelfde vers, want de apostel vervolgt met: en als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader …’. Ook laat Johannes duidelijk uitkomen dat het nieuwe leven in ons niet zondigt, ja zelfs niet zondigen kan. Als we zondigen, dan laten we het vlees werken.

Hierbij moeten we wel bedenken dat er een onderscheid is tussen het bemerken dat het vlees nog in ons is en het laten werken van het vlees. Er kan door wat we zien of horen, of ook spontaan zonder oorzaak van buiten af een begeerte bij ons worden opgewekt die verkeerd is. Als we die oordelen en er geen vervolg aan geven zijn we niet tot zonde gekomen. Het gevaar is echter dat we die begeerte gaan koesteren.

Jakobus zegt: ‘Als de begeerte bevrucht is, baart zij zonde’ (Jak.1:14,15). We koesteren dan de begeerte en laten die werken zodat we tot verkeerde daden komen. Toen David Bathseba zag werd zijn begeerte opgewekt. Had hij die direkt veroordeeld, dan was er niets aan de hand geweest. Dat deed hij echter niet, hij koesterde die begeerte, ze kreeg de overhand over hem en hij liet Batseba halen en zondigde. Zo was het ook met Achab. Hij begeerde de wijngaard van Naboth. Had hij die begeerte direkt veroordeeld, dan was het klaar geweest. Dat deed hij echter niet, hij broedde zijn begeerte uit, liet zijn vrouw Izébel haar gang gaan, en kwam tot zonde.

Nogmaals: we moeten onderscheid maken tussen het bemerken dat het vlees in ons is en het laten werken van het vlees.

Maar met inachtneming van dit onderscheid kan het inderdaad toch voorkomen, dat we in een bepaalde zonde vallen. Gods Woord geeft die mogelijkheid duidelijk aan en zegt ook wat er dan gebeurt en gebeuren moet. Er gebeurt dit, dat Christus voor ons optreedt bij de Vader als onze voorspraak. Dat doet Hij altijd, zelfs al voordat wij gezondigd hebben. We hebben daarvan een voorbeeld in het geval van Petrus. Nog voordat deze discipel, die zichzelf overschatte, gezondigd had, bad de Heer voor hem (zie Luk.22:31-43).

Dat is Gods kant van de zaak en de kant van Christus. Wij hebben te maken met wat wij moeten doen, en dat is onze zonden belijden. En in 1Joh.1:9 zegt, dat God in dat geval getrouw en rechtvaardig is om ons de zonden te vergeven. En als we steeds weer in de zonde vallen? Houdt God dan een keer op te vergeven? Nee, we lezen immers dat de Heer van ons vraagt dat we 70 maal 7 maal moeten vergeven (Matth.18:22). Dat betekent dat we altijd weer moeten vergeven. Zou God dan van ons meer vragen dan Hijzelf bereid is te doen? Onmogelijk. Hij vergeeft veelvuldig (Jes.55:7).

Toch kan het je moedeloos maken als je steeds weer in een bepaald kwaad valt. Wat moet je er nu praktisch tegen doen? Daarvoor zijn de volgende punten van belang:

  • We moeten onder alle omstandigheden blijven beseffen dat we in het oog van God geen zondaars meer zijn. We moeten de Schrift – zoals al eerder gezegd is – onvoorwaardelijk geloven. God zegt het, dus is het zo.
  • Laten we nooit twijfelen aan de grootheid van Gods liefde, barmhartigheid en genade. We moeten onze aandacht daarop richten. Zie op het kruis en zie de grote liefde van God voor ons, dat Hij zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft. Dat moeten we diep tot ons laten doordringen.
  • We moeten eveneens vasthouden dat Gods vergevensgezindheid onuitputtelijk is. Hij stoot ons nooit terug als we met belijdenis van schuld tot Hem gaan. Hij zegt nooit: Nu is de maat vol.
  • We moeten anderzijds onze schuld belijden met het vaste voornemen in Gods kracht niet weer aan de zonde toe te geven (vgl. Spr.28:13). De gedachte: ‘ja, maar ik val er toch weer in’ – moeten we oordelen. Door die gedachte maken we onszelf juist zwak. We laten dan de deur open staan om weer in het kwaad te vallen. Niet dat we in onszelf kracht hebben om staande te blijven. We kunnen dat alleen door de kracht van Gods Geest.
  • Twijfel dan ook nooit aan de kracht van Gods Geest. Verwacht het niet van jezelf. Zolang we nog teleurgesteld worden in onszelf hebben we nog nooit geleerd dat er in ons, dat is in ons vlees geen goed woont (Rom.7:18). De Geest echter geeft ons kracht. Paulus schrijft dan ook: ‘Wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees’ (Gal.5:16). En ook: ‘Indien we door de Geest leven (dat is een feit, dat is onze positie), laten we ook door de Geest het spoor houden’ (Gal.5:26).
  • De kracht van de Geest werkt in ons door middel van het Woord en het gebed. We moeten dan ook het bijbellezen en het bidden niet verzuimen. Het verwaarlozen van je lichaam door niet op tijd te eten en te drinken, rust te nemen, enz., verzwakt je lichamelijke kracht. Zo neemt onze geestelijke kracht af als we het geestelijk leven niet voeden.
  • Zoek de gelegenheden niet op waardoor of waarin je tot zonde komt. De bede: ‘leidt ons niet in verzoeking’ is niet alleen voor de discipelen van toen en die in de toekomst van belang, maar ook voor ons. We vragen dat nu wel aan de Heer, maar we zijn daar zelf bij.

Petrus werd in verzoeking geleid omdat hij niet luisterde naar het Woord van de Heer. Toen moest hij wel geleid worden door toom en bit en ontdekt worden aan zichzelf. Het was echter ook de Heer die hem door een blik tot inkeer bracht en hem later zowel persoonlijk als te midden van de discipelen herstelde.

  • Pas op voor wettisch dienen van de Heer en een daarmee gepaard gaande wettische instelling. Die bewaart je niet, integendeel. Slechts als we vervuld zijn van de liefde van God en dienen uit wederliefde, geeft dat een positieve inhoud aan ons leven.
  • Leg jezelf geen juk op, dat de Bijbel ons niet oplegt. Je komt dan in problemen waar de Schrift ons niet in brengt.
  • Leef niet krampachtig in de zin van: als ik maar weer iets verkeerds doe . . Ga niet uit van de nederlaag, maar van de overwinning.
  • Als het gaat om dingen die duidelijk door de Schrift verboden zijn, dus zondig, moeten we ons niet verontschuldigen, maar onszelf goed op de korrel nemen. We hóeven niet in de zonde te vallen. Elk zelfmedelijden, elke vergoelijking van ‘ik ben nu eenmaal zo’ moeten we radikaal veroordelen. Zondigen gaat nooit ‘vanzelf’, we zijn er zelf bij en het kan nodig zijn dat we onszelf eens goed onder handen nemen.
  • Zoek positieve dingen op waar je mee bezig kunt houden. Ledigheid is des duivels oorkussen, is een bekend gezegde. En het is nog altijd waar. De vraag is dan ook: hoe brengen we onze vrije tijd door? Wat lezen we, wat zien we, waar zijn we mee bezig? Dat zijn in onze tijd met zijn beïnvloeding via massamedia uiterst aktuele vragen. En het kan nodig zijn eens duchtig orde op zaken te stellen.

De Heer wil dat we Hem met vreugde dienen. Christen-zijn betekent niet met een zwartgallig, ontmoedigd, terneergeslagen gezicht rondlopen. Nee, we mogen met de vreugde en de vrede van de Heer in het hart onze weg gaan.

Wat een reden hebben we om God te danken voor alles wat Hij ons geeft en wat Hij voor ons is! Daarop het oog gericht, broeder en zuster! En laat je nooit, maar dan ook nooit uit het veld slaan als je gefaald hebt. Gun Satan niet het plezier dat hij ons voor korte of langer tijd uitgeschakeld heeft. Doe God en de Heilige Geest in ons dat verdriet niet aan. Het hoeft niet. God wil ons een gelukkig leven geven als kinderen van Hem. En Hij geeft ons alles wat daarvoor nodig is. Van onze kant is echter nodig dat we zeggen: Heer, hier zijn we; we willen onze leden niet stellen tot werktuigen van de ongerechtigheid, maar voor U tot werktuigen van de gerechtigheid (Rom.6:14). En dat omdat we niet onder de wet, maar onder de genade zijn!

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies