Wat is er bedoeld? – Niet alleen hebben we te maken met de vraag wat er precies gezegd is, maar ook met de vraag wat er bedoeld is. Ook hiervan hebben we een voorbeeld in de Bijbel. Volgens Joh.2;19,20 heeft de Heer nadat Hij de tempel gereinigd had, gezegd: ‘breek dit tempelhuis af en in drie dagen zal Ik het oprichten’ (vgl. ook Matth.26:61). De Joden vatten dat op als zou de Heer over de tempel spreken; de Heiland doelt echter op zijn lichaam.
Het is dus niet alleen van belang om goed te luisteren en goed weer te geven wat iemand heeft gezegd, maar ook om na te gaan wat iemand met een bepaalde uitspraak heeft bedoeld.
Uitsluiten komt overeen met doodstraf
In de hiervoor genoemde gevallen van twee of drie getuigen, vermeld in het Oude Testament, gaat het om toepassen van de doodstraf. Wij hebben in de Gemeente geen doodstraf toe te passen. We hebben daartoe geen opdracht en geen bevoegdheid. De Gemeente draagt het zwaard niet; de overheid doet dat. We hebben echter in geestelijke zin wel een bevoegdheid die er mee overeenkomt. Dat is namelijk de opdracht in 1Kor.5:13 waar we al bij stilstonden: ‘Doet de boze uit uw midden weg’. Dit komt overeen met het steeds herhaalde bevel in het boek Deuternomium: ‘zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen’ (zie 13:5; 17:7,12; 19:19; 21:21; 22:21,22,24; 24:7).
We kunnen dus terecht zeggen, dat de tucht van wegdoen uit de Gemeente overeenstemt met de tucht van ter dood brengen onder Israël. Het is als het ware een geestelijk dood verklaren van de betreffende persoon. Als broeder bestaat hij voor ons niet meer. Voor ons is hij als een dode. We hebben geen broederlijke omgang meer met hem of haar (1Kor.5:11). We beschouwen zo iemand als ‘een heiden en een tollenaar’, die niet tot het volk van God gerekend werden en met wie een Jood geen omgang had.
Als we beseffen dat uitsluiten uit de kring van de gelovigen gelijk staat met ter dood brengen onder Israël, dan beseffen we ook, dat uitsluiten ook alleen in die gevallen mag plaatsvinden, waarbij ook werkelijk van zonde sprake is van een zo ernstig karakter als in 1Kor.5 wordt aangegeven. En waarbij elke poging tot herstel heeft gefaald.
De hand van de getuigen het eerst
Uit Deut.17 valt nog wat te leren. In vers 7 lezen we het voorschrift, dat in geval van doodsmisdrijf de hand van de getuigen zich het eerst tegen de betrokkene moet keren. Dat betekent dus dat zij in eerste instantie het vonnis voltrekken. Als hun getuigenis niet waarachtig of onjuist zou zijn geweest, laden zij dus de grootste schuld op zich voor de dood van de ten onrechte veroordeelde. Zo is het ook in het geval van een uitsluiting uit de Gemeente. De grootste verantwoordelijkheid rust ook daar op de schouders van hen die het onderzoek doen en op wier getuigenis de Gemeente afgaat. Zij moeten zich terdege bewust zijn van hun grote verantwoordelijkheid en de grootste zorgvuldigheid in acht nemen.
Is uitsluiting de enige tuchtmaatregel die we kennen?
Het blijkt, dat sommigen onder de uitdrukking ‘tucht uitoefenen’ alleen verstaan ‘iemand uitsluiten’. Het is dan ook van belang te benadrukken, dat er diverse vormen van tucht bestaan, waarvan uitsluiting de meest vergaande is. Deze vormen van tucht kunnen we onderscheiden naar degene die ze uitoefent in: persoonlijke tucht en gemeentelijke tucht.
In het volgende overzichtje is met dit onderscheid geen rekening gehouden. Letten we alleen op de aard van de tucht dan noemt de Schrift de volgende vormen:
- vermaning (zie bijv. Fil.4:2)
- berisping (zie 1Tim.5:1)
- bestraffing (zie Luk.17:3 persoonlijk onder vier ogen: Gal.2:11-14; 1Tim.5:20; 2Tim.4:2; Titus 1:13; 2:15 openlijk, vgl. Spr.27:5)
- onttrekking (2Thess.3:6; Rom.16:17)
- verwerping (Titus 3:10,11)
- tekening (2Thess.3:14;15)
- uitsluiting, uit het midden wegdoen (Matth.18:18; 1Kor.5:13).
Ten onrechte uitgesloten
De Gemeente van Jezus Christus is niet onfeilbaar. En wij, die slechts een deel van die Gemeente vormen, zijn het persoonlijk en gemeenschappelijk ook niet. Het kan dus gebeuren dat iemand ten onrechte onder tucht wordt gesteld, ja ten onrechte wordt uitgesloten. Dat is trouwens wel een zeer ernstige zaak. Het gebeurt wanneer er niet zorgvuldig of niet in de goede gezindheid gehandeld wordt. Vaak zijn we te haastig en te onrustig. Zodra er maar sprake is van kwaad, menen we direkt al het mes er te moeten inzetten terwille van de heiligheid van God en om de plaats waar de Heer de zijnen vergadert, niet verontreinigd te laten worden. We vergeten dan dat de Heiland ons voorhoudt om bij tucht grote zorgvuldigheid in acht te nemen. We vergeten ook dat God het opmerkt als we ons met mogelijk kwaad bezighouden. Zolang we er in alle oprechtheid mee bezig zijn, zijn we niet verontreinigd, namelijk in de zin dat we schuldig zouden staan aan het kwaad omdat we er nog niet mee gehandeld hebben.
Zodra we welbewust zonde tolereren en de zondaar zijn gang laten gaan, dan zijn we mee verantwoordelijk. Maar als we in alle oprechtheid bezig zijn met onderzoek, dan rekent God ons het kwaad niet toe. Er kan dus ten onrechte tucht uitgeoefend zijn. In gevallen van twijfel zullen we als vergadering ons ernstig voor de Heer moeten stellen met de bede of Hij ons duidelijk wil maken of we gefaald hebben.
Dit is de verantwoordelijkheid van de vergadering. Wat hierover geschreven is over het zorgvuldig handelen is bedoeld voor de vergaderingen en niet voor iemand die (misschien ten onrechte) uitgesloten is. Hoe pijnlijk de situatie ook is, de Heer heeft het toegelaten. Zo iemand zal zich toch moeten afvragen wat de Heer hem daarmee te zeggen heeft.
Het (weer) bezoeken van de samenkomst
Als iemand als een boze uit het midden is weggedaan, kunnen we hem moeilijk verbieden de samenkomsten te blijven bezoeken. Wanneer er sprake is van kwaad waardoor de betrokkene ook bij hen die buiten zijn in opspraak is gekomen, kan het in zijn voordeel pleiten als hij gedurende een bepaalde tijd wegblijft. Dat kan voor hen die buiten zijn een aanwijzing betekenen dat door de vergadering een dergelijk gedrag niet getolereerd wordt. Het niet deelhebben aan het avondmaal wordt door buitenstaanders namelijk niet opgemerkt. Overigens moet het weer hervatten van het bezoek van de samenkomsten in doorsnee gunstig beoordeeld worden. Het is vaak een eerste teken dat de persoon in kwestie een herstel zoekt.
Uitwijken naar een andere vergadering
Helaas komt het voor, dat iemand die uitgesloten is, een andere gedragslijn volgt en uitwijkt naar een andere plaats om daar ‘s zondags de samenkomst te gaan bezoeken (uiteraard zonder ‘deel te nemen’). Zo’n handelswijze is zonder meer af te keuren, ook al gedraagt de betrokkene zich nog zo bescheiden. In de meeste gevallen houdt dit immers een openlijk protest in tegen de uitgeoefende tuchthandeling. Maar ook wanneer dat niet het geval is, moet een dergelijk gedrag afgekeurd worden.
Het bemoeilijkt een herstel en de moeilijkheden worden licht van de ene vergadering naar de andere overgebracht. Er kunnen in die andere vergadering problemen door ontstaan. En de praktijk leert dat zoiets meestal het gevolg is. De zaak moet in de ‘eigen’ vergadering weer in orde komen en als de uitgeslotene de samenkomst (weer) wil bezoeken, moet hij in zijn ‘eigen’ vergadering zijn en niet in die op een andere plaats.