331 jrg 131, 10-1988 Schaap, munt, zoon (1)

Bij het lezen van de titel van dit artikel begrijpt u al dat het over Lukas 15 gaat. Dat hoofdstuk behoort tot de meest bekende bijbelgedeelten. Het bevat een aantal nuttige lessen en hoe meer we dit gedeelte overdenken, des te meer lessen ontdekken we.

Tollenaar

Lukas 15 begint met de mededeling dat de tollenaars en de zondaars telkens naar de Heer Jezus Christus toegingen om Hem te horen. Dit was nu niet bepaald een door de Joden geacht gezelschap (vgl. Matth.18:17; Luk. 18: 11). Tollenaars waren mensen die in dienst stonden van de Romeinse overheid. Zij pachtten van die overheid de inning van belastingen. En bij de heffing zorgden ze er wel voor niet aan de lage kant te zijn. Anders gezegd: ze overvroegen soms schandalig (vgl. Luk.3:13), ja, ze inden soms valse vorderingen (Luk. 19:8). Ze waren uit op eigen belang (Matth.5:46). Dat maakte hen gehaat bij het volk.

Bovendien werden ze als collaborateurs beschouwd. Het ambt van tollenaar gaat verder terug in de Joodse geschiedenis dan de Romeinse overheersing. Het vindt zijn oorsprong in de tijd van het Grieks-Macedonische wereldrijk nadat dit in vier delen was opgesplitst. Egypte was een van die delen. Daar regeerden de Ptolemeeën, die we in Daniël 11 vinden voorgesteld met de naam ‘koning van het Zuiden’. In de periode dat Israël zich in de macht van Egypte bevond, bood een voorname Jood de Farao aan voor hem de schatting te innen; uit die transactie is het ambt van tollenaar voortgekomen.

Zondaars

De term zondaars komen we in de Bijbel vaak tegen. Iemand merkte in een toespraak eens op: ‘Wat zondaars zijn weten we allemaal.’ In diezelfde week hield mijn vrouw club en een van de meisjes had het bij het terugvertellen over ’tollenaars en zondelaars’. Het woord was dus al niet zo bekend, laat staan het begrip. Letterlijk betekent het Gr. woord voor ‘zondigen’ zoveel als ‘het doel missen’. De Bijbel geeft onomwonden aan, dat alle mensen het doel gemist hebben, waarvoor God hen op aarde gesteld had. Rom.3:22b,23 luidt: ‘Want er is geen onderscheid. Want allen hebben gezondigd en komen te kort aan de heerlijkheid van God’. Allen staan schuldig en niemand beërft uit zichzelf de heerlijkheid van God. Het oordeel wacht de mens. Gelukkig echter is er ontkoming mogelijk.

Vs.24 van Rom.3 vervolgt namelijk: ‘ … en worden om niet gerechtvaardigd door zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is. Hem heeft God gesteld tot een genadetroon door het geloof in zijn bloed.’ leder die in Christus gelooft, wordt door God principieel niet meer als zondaar gezien. Maar ‘van nature’ (zoals we dat uitdrukken) zijn we allemaal zondaars.

Hier in Lukas 15 wordt echter gesproken over tollenaars en zondaars. Heel vaak worden die twee in één adem genoemd (Matth.9:10,11; 11:19; Mark. 2:15,16; Luk.5:30; 7:34). Met ‘zondaars’ wordt dus op een aparte klasse mensen gedoeld, want tollenaars zijn immers ook zondaars. Lukas 7:37 helpt ons uit dit probleem want daar is sprake van een vrouw die een zondares is. Kennelijk is daarmee een prostituée of een overspelige bedoeld (vgl. ook ’tollenaars en hoeren’, Matth.21:31,32). Met ‘zondaars’ doelden de Joden op mensen die in openlijk kwaad leefden en het met de voorschriften van de wet niet nauw namen. We treffen dat ook aan in Joh.9:24, waar we het getuigenis lezen dat de Joden over Jezus geven, namelijk dat Hij een zondaar is.

Hier doelen ze op het feit dat Hij de sabbat niet houdt (vs. 16). Nadat de blindgeborene nog eens over het feit van zijn genezing gesproken heeft, antwoorden de leiders van het volk hem: ‘Geef God heerlijkheid; wij weten dat deze mens een zondaar is’. De blindgeborene is daardoor echter niet uit het veld geslagen, want hoe kan Jezus hem dan de ogen geopend hebben? Het is immers een vaststaand feit, ‘dat God geen zondaars hoort’. Volgens hem kon Jezus van Nazareth dus nooit een openlijke zondaar zijn. Kortom: onder zondaars moeten we in dit verband publieke zondaars verstaan: mensen die in openbare zonde leven.

Om Hem te horen

Met horen naar de boodschap van het evangelie moet het beginnen. Maar als het daarbij blijft is het horen waardeloos; erger: het getuigt dan tegen de betreffende. Als iemand naar een evangelieverkondiging gaat maar zich niet bekeert, had hij beter niet kunnen gaan, want hij staat meer schuldig dan voordien (zie Luk. 12:47,48). We hebben reden om te betwijfelen of alle tollenaars en zondaars die naar de Heer Jezus kwamen luisteren, zich ook metterdaad bekeerd hebben.

Farizeeën

In vs. 2 is opnieuw sprake van twee klassen van mensen en wel van farizeeën en schriftgeleerden (zie ook: Matth.23:2, 13, 14, 15, 23, 25, 27, 29; Luk. 5:17, 21, 30; 6:7; 11:44, 53; 19:47; 20:1, 39; 22:66; Joh.8:3). Vaak waren de schriftgeleerden farizeeër of sadduceeër. Het woord farizeeër komen we (net zo min als het woord tollenaar overigens) niet in het Oude Testament tegen. De klasse of secte van de farizeeën is ontstaan in de tijd na de ballingschap. De naam betekent ‘afgescheidenen’ en het betrof mensen die zich afscheidden van het gewone volk als een aparte groep en die zich erop toelegden de wet minutieus na te leven. Het gewone volk kwam daar niet aan toe en was in hun oog verachtelijk. En tollenaars en zondaars keurden ze zelfs geen blik waard. Hoe de Heer Jezus over de farizeeën en schriftgeleerden dacht, kunnen we lezen in Matth.23.

Voor ons staat het woord farizeeër gelijk met ‘huichelaar’. Dat komt doordat Jezus Christus de farizeeën als zodanig ontmaskerd heeft. Oorspronkelijk echter stonden ze in hoog aanzien. Men keek tegen hen op. Zij vormden een geestelijke elite.

Schriftgeleerden

De betekenis van dit woord is duidelijk. Er worden mensen mee aangeduid die van de studie van de Schrift hun hoofdbezigheid maakten. In tegenstelling tot de aanduidingen ’tollenaar’, ‘farizeeër’, ‘sadduceeër’, ‘herodiaan’, ‘zeloot’ komen we het woord ‘schriftgeleerde’ wel in het Oude Testament tegen. In Ezra 7:6 lezen we namelijk: ‘Hij [Ezra] was een schriftgeleerde, bekwaam in de wet van Mozes’; en in Neh.8 is sprake van ‘de schriftgeleerde Ezra’. Ezra was een schriftgeleerde van de goede soort. In Ezra 7: 10 lezen we drie belangrijke dingen aangaande hem. Ten eerste dat hij zijn hart erop gezet had om de wet des Heren te onderzoeken.

Ten tweede dat hij zijn hart erop gezet had om die wet ook na te volgen, te volbrengen. Ten derde dat hij het als zijn taak zag om die wet in Israël te onderwijzen. Bij Ezra werd geen huichelarij gevonden zoals bij de schriftgeleerden in de dagen van de Heer. Dezen onderzochten de wet ook en hielden die het volk voor, maar ze deden zelf niet wat de wet voorschreef. En dat kwam doordat de toestand van hun hart niet goed was. Het onderzoeken van de Schrift was bij hen geen ‘hartezaak’, zoals bij Ezra.

Deze ontvangt zondaars

Het grote bezwaar van de farizeeën en de schriftgeleerden tegen Jezus van Nazareth is dat Hij omgaat met zondaars (vgl. ook Luk.5:30). Zoiets hoorde niet. Het toonde dat Hij geen onderscheidingsvermogen had. Hij kon onmogelijk rein zijn als Hij met zulk volk omging.

Omgaan en omgaan is echter twee. Jezus Christus ging niet met de zondaars om door Zich aan hun levensstijl aan te passen. Ook ging Hij niet stilzwijgend aan hun zonden voorbij. Integendeel, Hij bracht hun het evangelie. Hij riep hen op tot bekering. ‘Zondig voortaan niet meer’, klonk het uit zijn mond (Joh.5:14; 8: 11). Bovendien waren vele tollenaars bekeerd en gedoopt met de doop van Johannes (Luk.7:29).

Zo zullen ook wij slechts op een bepaalde wijze omgaan met hen die tot de wereld behoren. Ons omgaan mag niet betekenen dat we met de kwade levenspraktijk van de ongelovigen meegaan. Anderzijds zullen we ons niet als de farizeeën in een ivoren toren van isolement verschansen. In ons omgaan met ongelovigen zal duidelijk moeten blijken dat we ánders zijn, dat onze levensinstelling anders is. We zullen niet met een ongelovige ‘onder één juk gaan’ (2 Kor.6:14), maar dat betekent niet dat we met een ongelovige niet zouden mogen eten (1 Kor.10:27). We moeten bewaard blijven voor verderfelijke vermenging, maar ook voor een heilloos en onvruchtbaar isolement. We zullen ons steeds moeten afvragen: ‘Kan ik hier met de Heer naar toe, ja of nee?’ En als we ons ergens bevinden zullen we ons moeten afvragen of we er zijn in dezelfde zin als de Heer er zou wezen.

Hij nu sprak tot hen…

Het woordje ‘hen’ slaat terug op de farizeeën en schriftgeleerden. Wij beschouwen Luk. 15 vaak als een evangelieverkondiging, maar dat is het niet, hoewel het evangelie er wel in naar voren komt. Velen denken dat de Heer Zich hier tot de tollenaars en zondaars richt, en dat Hij hen bemoedigt door hun voor te houden dat er zelfs voor hen redding is. Die bemoediging zit er zeker in, maar daar gaat het de Heer niet in de eerste plaats om. In de eerste plaats gaat het erom de farizeeën en schriftgeleerden een beschamende les te leren.

We hadden dit artikel ook de titel mee kunnen geven: ‘Negenennegentig schapen, negen munten, één zoon’. Het gaat er de Heer namelijk om te laten zien wat er in het hart van God leeft met betrekking tot verloren zondaars, maar dat tot beschaming van hen die het hart van God niet kennen en die op zijn wegen kritiek hebben. Dat blijkt duidelijk uit de gelijkenis van de verloren zoon. Dat verhaal is namelijk niet uit met de thuiskomst van die zoon. Er komt nog een vervolg, en dat laat zien waarom het in feite gaat: om te tonen wat een slechte instelling die nette, ‘brave’ zoon had die thuisgebleven was. Deze zoon stond namelijk model voor de farizeeën en schriftgeleerden.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies