Jakobus 5:14
HOOFDSTUK 2 DE MACHT TOT GEZONDMAKING
Wat we moeten bedenken
Bij de bespreking van de macht om te genezen moeten we bedenken:
- dat – zoals al gezegd – het hier niet gaat om de macht van het gebed maar om het uitoefenen van de macht tot gezondmaking die Christus verleent;
- dat het uitdrijven van boze geesten en het genezen van zieken vaak in één adem genoemd
wordt (dat geldt ook voor Mk 16) maar dat beide zaken wel worden onderscheiden. Er is geen grond voor de gedachte dat ziekte en bezetenheid identiek zijn; - dat het uitoefenen van deze macht gekoppeld is aan prediking en wel zodanig dat we van
tekenen ter bevestiging van de prediking mogen spreken. Misschien kunnen we dat iets breder stellen en wel dat ze gekoppeld is aan de verspreiding van het evangelie.
De zin over het bezitten van de macht van gezondmaking waarmee ik het vorige hoofdstuk afsloot kan de reactie oproepen dat blijkens Mk 16:17 alle gelovigen de macht hebben om zieken te genezen. Een nadere beschouwing van Mk 16:15-20 ligt dus voor de hand.
Vier belangrijke vragen
Bij de behandeling van dat gedeelte behoren m.i. de volgende vragen gesteld te worden:
I. Wat is de bedoeling van tekenen en wonderen?
II. In welke situatie laat God tekenen gebeuren?
III. Behoren tekenen in feite wel tot deze tijd, deze eeuw?
IV. Wat leert ons de Schrift over hen die de tekenen deden (doen)?
Op de eerste vraag geeft Mk 16 al een antwoord, want we lezen in vers 20
“En zij gingen uit en predikten overal, terwijl de Heer meewerkte en het woord bevestigde door de tekenen die daarop volgden”.
Tekenen dienen dus als bevestiging van de prediking. Eenzelfde uitspraak komen we tegen in Hb 2: 3 ,4. Daar staat dat over de grote behoudenis aanvankelijk is gesproken door de Heer en (dat) die aan ‘ons’ bevestigd is door hen die het gehoord hebben, terwijl God bovendien meegetuigde”zowel door tekenen als wonderen en allerlei krachten en uitdelingen van de Heilige Geest naar zijn wil”.
Dit medegetuigenis van de tekenen vinden we ook in Hd 14: 3 waar het gaat om de prediking van Paulus en Barnabas. Let erop dat er sprake is van tekenen en wonderen die door hun handen gebeurden.
Hierbij mag ook wel het woord van Petrus aangehaald worden dat hij de Joden op de Pinksterdag te Jeruzalem. voorhield. Deze woorden luiden:
“Mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus de Nazoreeër, een man, door God aan u bevestigd door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden heeft gedaan (Hd 2: 22).
Tekenen dienen dus tot bevestiging van de boodschap en van de boodschapper. Bij de verdere bespreking zullen we dit goed moeten vasthouden.
Nog even iets over de drie begrippen: krachten,.wonderen en tekenen. We vinden die ook vermeld in 2 Ko 12:12; 2 Th 2:9, hoewel niet steeds in dezelfde volgorde vermeld (zie ook Rm 15:19). De vraag is waarop deze begrippen precies duiden. Daar de volgorde van vermelding niet overal gelijk is kunnen we m.i. niet de ene betekenis in volgorde uit de andere afleiden. We willen ze dus nader bekijken.
Bij krachten wordt geduid op openbaring van de kracht van God in datgene wat er gebeurt (zie Hd 19:11). Die kracht wordt gewerkt door de Heilige Geest. Bij wonderen denken we aan dingen die boven het normale uitstijgen. het gaat om wonderbaarlijke dingen, die de aandacht trekken. Bij tekenen gaat het erom dat wat er gebeurt niet alleen een kracht is en niet alleen wonderbaarlijk, maar dat wat er gebeurt ook ergens heen wijst en iets bewijst.
De tweede vraag staat in nauw verband met de eerste. Als tekenen bedoeld zijn als bevestiging van een boodschap en / of de boodschapper dan mogen we tekenen verwachten waar God mensen uitzendt om het evangelie te prediken. Het gaat dan niet om het verrichten van tekenen op zichzelf, maar om bevestiging van de prediking door de tekenen. We kunnen spreken van tekenen in een “prediksituatie”.
Voor onszelf roept dat al de vraag op in hoever wij evangeliserend bezig zijn, want dat is een voorwaarde voor het bevestigen door tekenen, maar dat is een onderwerp op zich, dat ik hier laat rusten, behalve dan dat ik so-wie-so wijs op het belang van ons persoonlijk getuigenis. Het gaat dan niet noodzakelijk om massa-evangelisatie.
Als genezingen (of andere krachten) het evangeliserend getuigenis van een (groep) gelovige(n) kracht bijzet, is dat wel in overeenstemming met Mk 16:20!, maar dan gaat het om prediking die door een of meerderen verricht wordt en die tekenen worden door deze bepaalde personen verricht. Ik denk hierbij aan het getuigenis van Paulus en Barnabas als zij teruggekeerd van de eerste zendingsreis spreken over de tekenen die God door hen gedaan had (Hd 15:12).
De derde vraag heeft te maken met de uitspraak in Hb 6:5 waar de term “krachten van de toekomende eeuw” gebruikt wordt. Het zijn dus krachten die thuis horen in de toekomende eeuw en wel als Jezus Christus zijn koninkrijk opricht en die dan in vervulling zullen gaan. Het zijn krachten die behoren bij het koninkrijk. De combinatie van koning of koninkrijk met genezing van ziekten vinden we namelijk duidelijk profetisch aangegeven in Js 32:1-4 en 33: 22-24.
Toch werden (worden) die krachten in “deze eeuw” verricht. Wat zegt dat? Toen Johannes de Doper optrad verkondigde hij het evangelie van het koninkrijk (echter zonder tekenen te verrichten), de Heer en zijn discipelen predikten dat koninkrijk ook. De boodschap was dat het koninkrijk nabij gekomen was (zie de combinatie met het doen van tekenen in Mt 10:7). Zou Israël zich bekeerd hebben dan zou het koninkrijk zijn opgericht. Dat geldt zelfs na de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag zoals uit Hd 3:17-21 blijkt. In die verzen is sprake van de wederkomst van Christus en de tijden van de herstelling van alle dingen waarvan de heilige profeten van oudsher af gesproken hebben.
Daar waar de prediking van het koninkrijk plaatsvond (Hd 8:12) werd als het ware de toekomende eeuw “naar voren getrokken” doordat God de krachten van die eeuw liet gebeuren. Uit de Schrift weten we dat het koninkrijk in deze tijd een verborgen vorm heeft aangenomen zoals o.a. uit de gelijkenissen van Mt 13 blijkt.
Op die verborgen vorm wijst de Heer in Mt 13:35. De vorm die het Koninkrijk zou hebben volgens het OT was die van een alom zichtbaar rijk, met de Messias als koning, waarbij Israël bevrijd van zijn vijanden over de volken heersen zou. De vorm die het Koninkrijk nu heeft is totaal anders, maar aan de gelovigen is die vorm geopenbaard.
In Christus is het koninkrijk gekomen want Hij de koning is verschenen. In het verleden is vaak alleen maar gedacht aan het koninkrijk in zijn toekomstige vorm en dan werd gesproken over het koninkrijk voor Israël. Men had weinig oog voor het koninkrijk in de vorm zoals het nu verschenen is. Deze andere vorm blijft bestaan totdat Christus komt om zijn koninkrijk definitief op te richten, denk aan Op. 20. Wij zijn nu al erfgenamen van dat koninkrijk, maar dat neemt niet weg dat de krachten de krachten van de toekomende eeuw zijn.
Volgens mij is in verband met dit gegeven de vraag gerechtvaardigd of deze tekenen dan wel tot aan het eind van deze eeuw zullen blijven geschieden want ze zijn niet kenmerkend voor deze eeuw, maar voor de toekomende. Deze gedachte is het overwegen wel waard!!
Anderzijds staat er niet dat de tekenen e.d. zullen ophouden. Er is echter alle ruimte voor de gedachte dat bij de verkondiging van het koninkrijk deze tekenen de prediking hebben begeleid en het daar zullen doen waar het evangelie van het koninkrijk als nieuw getuigenis plaatsvindt.
Voor het antwoord op de vierde vraag moeten we ons wenden tot wat de Schrift zegt over hen die tekenen verrichten. Daarmee is uiteraard de uitleg van Mk 16:15-18 nauw verbonden. In dit verband is het goed vooraf een opmerking te maken over uitleggingen die uitgaan van wat er niet staat in dit gedeelte. Er staat niet dat het volgen van de tekenen beperkt is tot een bepaalde tijd, maar er staat evenmin dat de tekenen altijd de gelovigen zullen blijven volgen.
Je baseren op iets wat er niet staat is altijd speculatief en ik wijs beide speculaties af. We moeten afgaan op wat er in die verzen wel staat en wat de Schrift er verder over ontvouwt
Zullen de gelovigen volgen
Welnu er staat dat de tekenen de gelovigen zullen volgen. Op grond van deze uitspraak zijn er uitleggers die menen dat aan alle gelovigen het doen van tekenen is toegezegd. Anderen menen dat deze verzen niet meer zeggen dan dat gelovigen deze tekenen zullen meemaken die door predikers worden verricht. Ik laat deze twee gedachten even naast elkaar staan en geef ze slechts ter overweging. Belangrijker is echter dat we dit hele tekstgedeelte aan het woord moeten laten komen. Het begint in vers 15 met een zendingsbevel “Gaat heen in de hele wereld en predikt het evangelie aan de hele schepping”. Dit bevel wordt gegeven aan de “elven”, zie vers 14. Tot de elven is het uiteraard niet beperkt, maar voor de uitleg van de volgende verzen is het wel van belang dit eerst te verdisconteren.
Alle gelovigen worden opgeroepen om getuigen van de Heer Jezus te zijn, en we zien dat zelfs degenen die vervolgd werden aan die opdracht gehoor gaven (Hd 8:4; 11:19-21;) maar niet alle gelovigen worden uitgezonden om te gaan prediken. Van de in deze teksten genoemde getuigen staat in ieder geval niet dat ze tekenen en wonderen en krachten deden. Op zichzelf bewijst dat natuurlijk niet dat ze dat niet gedaan hebben, maar het is wel opmerkelijk want in de andere gevallen in het boek Handelingen wordt daarvan wel melding gemaakt.
Vervolgens geeft de Heer een opsomming van de tekenen die de gelovigen zouden volgen en lezen we de vervulling van zijn opdracht in vers 19, 20 “En zij gingen uit en predikten overal, terwijl de Heer meewerkte en het woord bevestigde door de tekenen die daarop volgden”.
Als we bij de tekst blijven dan kunnen we niet anders zeggen dan dat er predikers uitgingen en dat God hun prediking bevestigde door de tekenen te laten geschieden. De tekenen zijn verbonden aan het prediken!!
Wat zegt het boek Handelingen?
Het uitgaan van de predikers heeft niet eerder plaatsgevonden dan nadat de Heer was opgestaan, ten hemel was gevaren en de Heilige Geest had gezonden (verg. Jh 15: 26). De vervulling van Mk 16:15 -18 zullen we dus in eerste instantie in het boek Handelingen vermeld zien.
De eerste vermelding treffen we aan in Hd 2:43 waar we de woorden lezen:
“en vele wonderen en tekenen gebeurden door de apostelen”.
Een tweede vermelding vinden we in Hd 5:12:
“ Door de handen van de apostelen nu gebeurden vele tekenen en wonderen onder het volk”.
Het vrijmoedig prediken waarover we lezen in Hd 4:31 is een vervulling van het gebed van Hd 4: 29, 30. De gelovigen bidden dat de slaven van de Heer het woord van God met vrijmoedigheid mogen spreken. Dat gebed werd dus verhoord zoals vers 31 zegt. Daarnaast bidden ze (zie vers 30) dat God zijn hand wil uitstrekken “tot genezing en tekenen en wonderen gebeuren door de naam van uw heilige knecht Jezus”. De vervulling daarvan wordt beschreven in hfst 5:12 en dan wordt vermeld dat de apostelen deze tekenen verrichten.
Een bijzondere vermelding verdient Hd 5:15 want daar staat dat zelfs als de schaduw van Petrus op zieken viel deze genezen werden. Ook mag wel gewezen worden op het feit dat Petrus iemand uit de doden heeft opgewekt (zie Hd 9:32-41). Dat wordt niet als een algemeen kenmerk van het optreden van gelovigen gezegd.
Nu zijn er een tweetal gedeelten in het boek Handelingen waar gesproken wordt over het verrichten van tekenen en wonderen, maar waar de personen die deze tekenen doen geen apostelen worden genoemd. De ene plaats is Hd 6: 8. In dat vers lezen we dat Stefanus, vol van genade en kracht, wonderen en grote tekenen deed onder het volk. Stefanus was een gezondene tot het volk. Zijn getuigenis werd afgebroken doordat men hem ter dood bracht.
De tweede plaats is Hd 8:6,13. We lezen daar dat Filippus (een van de zeven mannen genoemd in Hd 6:5) afdaalt naar Samaria en de Samaritanen het evangelie predikt. De mensen horen zijn prediking en zien de tekenen die hij doet (8: 6, 13). Filippus wordt wel een evangelist genoemd (Hd 21:8), maar geen apostel.
Het woord “apostel” betekent “gezondene” en de verleiding is groot Filippus en Stefanus te rekenen tot apostelen in de uitgebreide zin van het woord, namelijk “gezondenen”. Die stelling is echter aanvechtbaar. Niet aanvechtbaar is dat het in deze twee gevallen gaat om mensen met een bijzondere bediening die uit prediken bestaat. Van Filippus lezen we dat in ieder geval heel duidelijk in Hd 8:40. Deze twee gevallen mag men dan ook naar mijn overtuiging niet gebruiken als bewijs voor de opvatting dat in Mk 16:17 met gelovigen iedere willekeurige gelovige zou zijn bedoeld, want het gaat om twee mannen die een bijzondere bediening hadden als predikers.
Iets moeilijker ligt het met de genezing van de blindheid van Paulus die door handoplegging van Ananias tot stand kwam. Of deze discipel te Damascus meer genezingen heeft verricht en of dat gepaard ging met prediking weten we niet. We weten alleen dat Ananias van de Heer de opdracht krijgt Paulus de handen op te leggen opdat hij weer zou zien. Op grond van dit gebeuren kunnen we Ananias moeilijk een apostel in algemene zin noemen. Anderzijds gaat het ook te ver om op grond van dit unieke geval te stellen dat dus alle gelovigen de macht hebben om zieken te genezen.
Het getuigenis van het boek Handelingen gaat verder en in Hd 13:4 lezen we dat Paulus en Barnabas uitgezonden worden door de heilige Geest. Deze zending is niet beperkt tot het Joodse volk in het land of tot de Samaritanen in hun gebied. Het evangelie gaat de wereld in om daar “eerst aan de Jood, maar ook aan de Griek” gepredikt te worden.
We merken dan op dat Paulus op Cyprus een teken verricht ook al wordt dat niet met die term aangeduid. Door de hand van de Heer slaat hij namelijk Barjezus (ook Elymas genoemd) met blindheid (13:10-12). Vervolgens lezen we in 14: 8-11 dat Paulus te Lystra een verlamde man geneest. Let erop dat hij (1) onderkende dat deze man geloof had om behouden te worden en (2) dat hij hem een bevel gaf om op zijn voeten te gaan staan.
Barnabas en Paulus behoorden niet tot de twaalven die speciaal apostelen genoemd worden, maar in 14:14 worden beide mannen als apostelen aangeduid (zie ook 14: 3, 4).Van beiden wordt gesproken over grote tekenen en wonderen die God door hen onder de volken had gedaan (Hd.15: 12).
Vermeldenswaard is nog dat van Paulus, net als van Petrus, getuigd wordt dat hij buitengewone krachten deed, want zweetdoeken en gordeldoeken van zijn lichaam deden ziekten wijken en boze geesten uitgaan (zie 19:11,12). Ook Paulus wekt een dode op zoals hfst 20:7-12 aangeeft. Let erop dat niet een van de andere gelovigen uit de bovenzaal dit deed, maar speciaal Paulus. Hiermee is het getuigenis van het boek Handelingen ten einde, maar er is meer.
De tekenen van een apostel
Er is een belangrijke uitspraak van de apostel Paulus opgetekend in 2 Ko 12:12. Hij stelt daar “de tekenen van een apostel zijn onder u met alle volharding verricht door tekenen, wonderen en krachten”. Deze uitspraak zou iedere zin verliezen als elke gelovige zulke tekenen en krachten zou verrichten. Tekenen zouden dan niet een teken zijn van apostelschap (als-prediker-uitgezonden-zijn), maar van christen-zijn.
De Schrift laat duidelijk zien dat de tekenen volgden op de prediking van christenen, die gezonden waren om de boodschap van het evangelie te brengen dus in een “zendingssituatie” of “gezonden-zijn-situatie”.
Nu kun je stellen dat de uitdrukking “de tekenen van een apostel” niet hoeft te betekenen dat het aan hen voorbehouden was deze tekenen te doen, maar dat het hen wel kenmerkte, dus zonder tekenen ben je geen apostel. Of je dit mag omdraaien en stellen dat iemand die predikt en deze tekenen verricht er blijk van geeft een apostel te zijn, waarbij je het woord “apostel” zoals al eerder aangegeven in ruime zin neemt namelijk in de zin van iemand die gezonden is om te prediken is zoals al gezegd aanvechtbaar.
Tekenen
Over tekenen wil ik nog iets opmerken en wel het volgende: tekenen begeleiden het optreden van Jezus Christus en zijn discipelen in hun boodschap naar de Joden toe (zie Mk 6:13, Jh 2:11,23; 6:2; 8:31; 11:47; 20:30 en Hd 2:22) en ze begeleiden het optreden van predikers onder de heidenen (zie Hd 2:43; 3:7,8; 5:12,15,16; 9:32-43; 19:11,12).
Die tekenen waren in het OT aangekondigd (zie Js 61:1,2, verg. Lk 4:18,19). Op grond daarvan mochten de Joden bij het optreden van de Messias en zijn gezanten tekenen verwachten. Die tekenen zijn ook gekomen. Ze dienden als bevestiging van de evangelieboodschap (zie nogmaals Mk 16:19,20, als ook Hb 2:4).
Deze tekenen werden verricht om de heidenen te overtuigen dat de boodschap van het evangelie een boodschap is van Godswege, de Schepper van hemel en aarde (dit in tegenstelling tot de afgoden) aangaande zijn Zoon, Jezus Christus en het verlossingswerk dat Hij volbracht heeft. Zeker kan God in gebieden waar het woord nog bevestigd moet worden, ook nu nog zulke tekenen willen geven ter bevestiging van de prediking van het evangelie. In hoeverre Hij dit ook nog bewerkt in gebieden waar het evangelie allang bevestigd is, is de vraag. Dat geldt bijzonder als men daar als christenheid vervallen is tot een levenloos geloof. Anderzijds kunnen we niet uitsluiten dat God onder een geestelijk gedegenereerde christenheid een opwekking kan geven waarbij Hij aan de boodschap kracht verleent door tekenen te laten geschieden. Maar dan moet het wonderbaarlijke van de tekenen heel duidelijk zijn.
De kenmerken van het teken van genezing
Onder de tekenen die de Heer volgens Mk 16 opsomt wordt ook de genezing van zieken vermeld. Daarvan is in het voorgaande al iets gezegd, maar het is goed om na te gaan wat de kenmerken van de genezingen zijn waar de Schrift – zowel in de evangeliën als in het boek Handelingen – over spreekt.
Het zijn de volgende:
- de genezingen vonden – behalve bij één uitzondering (Mk 8:22-26) – in één moment ofwel onmiddellijk en eenmalig plaats (Mt 8:3; Hd 9:34,35; 14:8-11). Er verlopen geen dagen of weken over. Er is geen sprake van een proces van genezing.
- er werden niet slechts bepaalde zieken genezen, nee de genezing was algemeen, allerlei zieken werden genezen (Mt 9:35; Hd 5:12).
- de genezingen zijn volkomen. Het haat niet om het ten dele opheffen van een kwaal (zie o.a. Mt 14:35,36; Mk 2:11,12; Hd 3:16);
- ze werden niet in het verborgen verricht maar publiekelijk (Lk 8:42-48; Jh 12:18);
- omstanders konden de ziekte zowel als de genezing waarnemen, daardoor had de genezing het karakter van een teken (Jh 6:1,2). Het ging niet om onbestemde of funktionele ziekten, maar om organische ziekten die niet konden worden behandeld langs medicinale weg (Mk 3:1-6);
- het feit van de genezing kon “door de buitenwereld” niet geloochend worden (Hd 4:16);
- de genezingen vonden plaats onder verschillende omstandigheden en niet in bepaalde genezingscampagnes;
- de genezingen beperkten zich in veel gevallen niet tot één persoon, maar betroffen hele menigten (Mt 4:24; Lk 4:40). Vaak is er sprake van “allen” (Mt 12:15; Lk 6:19);
- nooit worden er pogingen tot genezing vermeld die mislukten.
Het is belangrijk bij wat we om ons heen zien of horen op het punt van genezingen deze kenmerken als toets aan te leggen. Op enkele van de hier genoemde punten ga ik later uitvoeriger in.