De jongste zoon eist – De jongste zoon begint met te eisen. Niet het belang van zijn vader, maar zijn eigen belang staat op de voorgrond. Hij wil hebben! Dat is tekenend voor de mens. We zien het om ons heen. Niet het belang van God telt, maar het belang van de mens. De veeleisende mens! ‘Geef, geef’ is aan de orde van de dag. En als er niet gegeven wordt, wordt er wel genomen; zo gaat dat.
Deze zoon wil bij het leven van zijn vader zijn kindsdeel al hebben. In feite eist hij wat hem pas toekomt als de vader gestorven zou zijn. De oudste zoon zegt later terecht: ‘die uw vermogen met hoeren heeft opgemaakt’. In wezen zegt de jongste zoon hiermee, dat wat hem betreft zijn vader wel dood mocht zijn. Of hij dat beseft heeft, is een andere zaak, maar zijn eis komt er wel op neer. Wat de jongste zoon doet, kun je ook aangeven met ‘vooruitgrijpen’. Zo zijn er heel wat jonge mensen, die in hun verkerings- of verlovingstijd vooruitgrijpen op wat God in het huwelijk wil geven. Afgezien van mogelijke gevolgen maken ze daarmee iets stuk van het mooie van die huwelijksbeleving. Zo zijn er ook die financieel vooruitgrijpen en zich dingen aanschaffen waarvoor ze de gelden nog niet verdiend hebben en die zich onverantwoord in de schulden steken. Wachten op Gods tijd is niet gemakkelijk, maar het is wel gezegend!
Dat mij toekomt
Komt een erfenis je toe, in de zin dat je eisen kunt stellen? Of is het een genade dat je krijgt wat je ouders met hard werken hebben verworven? Het laatste toch, nietwaar? En als het gaat om onze verhouding als mens tot God, hebben wij dan iets te eisen, hebben we ergens recht op? We hebben niets in te brengen dan lege briefjes. Pardon, briefjes volgeschreven met zonden. Wij spreken over ‘mensenrechten’. Nu, die zijn er in de onderlinge verhouding van de mensen misschien, maar in de verhouding tot God hebben we geen rechten, we hebben als zondaars alles verbeurd. Wat we ontvangen is alleen maar blijk van genade.
Hij verdeelde het vermogen onder hen
De vader gaat op de eis van de zoon in. We lezen echter niet dat hij alleen aan zijn jongste zoon diens erfdeel geeft. Nee, hij verdeelt zijn vermogen onder zijn beide zoons. Later zegt de vader dan ook tegen zijn oudste zoon: ‘Al het mijne is het jouwe’. Diens verwijt dat de vader hem nooit iets had gegeven, sloeg dus nergens op. Of de vader bij het verdelen van zijn vermogen de regel van Deut.21:17 heeft toegepast? Dat staat er niet, maar het is wel aannemelijk. In dat geval heeft de oudste zoon dus tweederde van het vermogen gekregen. Hij was als oudste zoon in een bevoorrechte positie.
Naar een ver land
Al spoedig blijkt wat de zoon met zijn eis voor bedoeling heeft. Hij pakt zijn spullen bijeen en vertrekt naar een ver land. Hij zoekt avontuur en plezier. Weg van het toeziend oog van zijn vader. Weg uit het huis met zijn regels en gewoonten. Weg uit de situatie die je beperkingen oplegt; waar je met anderen moet rekenen. Helemaal vrij zijn, dat wilde hij.
Leven voor jezelf, doen waar je zin in hebt of het nu mag of niet: dat zien we ook in onze tijd. Jongeren die zich opgesloten voelen in de huiselijke sfeer. Soms is dat helaas een sfeer van wetten en regeltjes waar je moe van wordt. Soms is het daar bedompt. Maar ook waar dat niet het geval is, zie je soms dat jongens en meisjes het ouderlijk huis de rug toekeren en zich storten in een ongebonden leven, liefst ver weg in één van onze wereldsteden, die je rustig poelen van verderf kunt noemen. Ze willen vrij zijn. Geen beperkingen meer. Geen Bijbel met zijn ernstige waarschuwingen. Geen gezeur over bidden en danken, over wat gepast is en niet. Geen gezanik over: ‘Zou je dat nu wel doen, zou je daar wel heengaan,’ enz. Weg ook van de gelovigen waar gezeurd wordt over je uiterlijk, over je wijze van vrijetijdsbesteding en nog veel meer. Vrij zijn, heerlijk….
Toen hij alles had verteerd…
In het begin liep alles zoals de zoon zich had voorgesteld. Machtig was dat leventje! Elke dag fuiven. Vrienden bij de vleet, en vriendinnen eveneens en die waren beslist niet preuts. Leef je maar uit, van hen mocht het wel. Vrije sex …. niet zeuren. En buiten dat was er liefde voor geld te koop en geld had hij genoeg. En dan drank … eens lekker onderuit zakken, wat wil je nog meer? En verder een stickie en je zwijmelt in hogere sferen, wie doet je wat. De verloren zoon, de verloren dochter 1988.
Maar dan komt de kater na het bal. Waar afgaat en niet bijkomt zie je gauw de bodem van je beurs. Geld op, dat is het logisch gevolg van de leefwijze van de verloren zoon. Dat heeft hij aan zichzelf te wijten. Hij mag nog blij zijn dat hij er geen slopende ziekte bij opgelopen heeft.
Vervolgens ontstaat er een grote hongersnood. Daarin is de hand van God te zien, die in zijn regeringswegen de mens in de nood brengt om hem tot inkeer te brengen. De zoon begint gebrek te lijden. Waar zijn nu zijn vrienden en vriendinnen, zijn makkers van plezier? Waar zijn zij nu die op zijn beurs geteerd hebben? Ze zijn verdwenen. Daar zorgt satan wel voor. Die leert ‘zijn kinderen’ geen liefde.
In hoofdstuk 16 van Lukas wordt het thema van de onzekerheid en tijdelijkheid van aards bezit nader uitgewerkt in de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester die de goederen van zijn meester er doorbracht, en in de gelijkenis van de rijke man die in overdaad leefde en vergat dat zijn bezit maar tijdelijk was. De verloren zoon raakte zijn bezit op aarde al kwijt, maar ieder mens raakt eens alles wat hij heeft kwijt bij de dood. Je moet het allemaal loslaten. Als een kind geboren wordt heeft het de handjes als knuistjes en het grijpt alles vast wat het kan. Als de mens sterft ontspannen zich de handen en heeft hij geen kracht meer om iets vast te houden. Met de dood kunnen we niets meenemen (vgl. 1Tim.6:7). Terecht zegt de volksmond: ‘Het laatste hemd heeft geen zakken’. Als je in dit leven je hart op aards bezit gesteld hebt, wat heb je dan nog over als je sterft? Immers niets!
Achter de zwijnen
De zoon probeerde ‘op eigen kracht’ uit de problemen te komen door zich bij een boer als knecht aan te bieden. Het woord voor ‘zich vervoegen bij’ betekent letterlijk ‘kleven aan’. Het wettigt de conclusie dat de jongen nogal wat moest aanhouden om aangenomen te worden. Maar het lukte. Je zelf proberen te redden, heet dat. Er zo goed en zo kwaad als het gaat nog iets van maken. Dat viel echter niet mee. Hij kreeg van de boer opdracht om diens varkens te hoeden. Voor een Jood een afschuwelijk baantje, want een varken was een onrein beest. Maar wat moet je… je laat jezelf toch niet creperen! Dan maar op de varkens passen. Zo groot wordt zijn honger dat hij het varkensvoer wel naar binnen wil werken. Maar als de varkens gevoerd worden is er niemand die hem er een beetje van geeft. Wat een toestand! Kan de hopeloze situatie van de mens in zijn verhouding tot God schriller getekend worden? Gelukkig echter is er een weg ter ontkoming. Dat is de weg terug. De weg van bekering.
Toen kwam hij tot zichzelf
Daar achter de zwijnen gaat de zoon nadenken over zijn toestand. Dat is wat anders dan je blindelings storten in het avontuur en je daarbij geen zorgen maken over de toekomst. Na het debacle van het avontuur moet hij onderkennen hoe beroerd hij er aan toe is en nagaan wat hij nu eigenlijk gedaan heeft. Met het eerste begint het. De zoon onderkent het hopeloze van zijn toestand van nu in vergelijking met de positie die hij vroeger thuis innam. Z’n maag spreekt zo hard dat hij dat wel moet beseffen. Gelukkig blijft het daar niet bij; dat zou te goedkoop zijn. Hij erkent ook wat hij gedaan heeft.
Zijn geweten spreekt ook. Hij beseft gezondigd te hebben. Er vindt innerlijk iets bij hem plaats, maar ook uiterlijk. Hij zegt niet alleen: ‘Ik zal opstaan…’, maar hij staat inderdaad op. Toch is hij meer bezig met zijn maag, met zijn beroerde toestand, dan met het hart van zijn vader. Dat hart zal hij leren kennen als hij teruggekeerd is. De zoon is al bekeerd in het verre land, maar weet van herstel krijgt hij pas als hij zijn vader ontmoet. Zo is het ook met de zondaar: bekering is één ding, het leren kennen van Gods hart is een tweede. De beide zullen op elkaar volgen, maar er kan tijd tussen verlopen. Bij de verloren zoon was dat het geval. Hij moest de lange weg terug lopen en gedurende die tijd had hij nog geen zekerheid ook aangenomen te worden. Die zekerheid kreeg hij pas toen de vader hem in de armen sloot.
Bekering
Voor het woord ‘bekering’ kent het Grieks twee woorden. Ze geven allebei aan dat er iets verandert. Beide hebben te maken met omkeer. Bij het ene woord wordt dan vooral gedacht aan een innerlijke verandering van gedachten, aan oordeel over jezelf, ‘berouw hebben’. Bij het andere woord ligt het accent op het veranderen van leefwijze, van gedrag, ‘omkeren’, ’terugkeren’. Beide aspecten zien we bij de verloren zoon: innerlijke veroordeling, uiterlijke omkeer ofwel terugkeer.
Prachtig is dat! De zoon was niet pas verloren toen hij achter de varkens zat, hij was ook al verloren toen hij nog het fuifnummer was in het verre land. Sterker: hij was al verloren toen hij nog thuis was bij zijn vader en zijn erfgoed opeiste. Hij zag zijn verlorenheid echter eerst toen hij op de varkens paste. Zo is de mens niet pas verloren als hij bij het bankroet van zijn leven is aangekomen, hij is ook al verloren op het moment dat de uiterlijke situatie nog florissant is. Ja, hij is verloren ook al is hij braaf en godsdienstig zoals de oudste zoon.