339 Zuurdeeg – een andere kijk

Een tijd terug werd mij de volgende vraag gesteld:
“U zegt dat zuurdeeg altijd iets verkeerds voorstelt maar wat zegt u dan van Mt 13: 33?”

De negatieve uitleg

Ik heb daarop het volgdende antwoord gegeven: Destijds heb ik een antwoord op deze vraag gegeven waarbij ik uitging van de negatieve betekenis van de gelijkenis van het mosterdzaad en die van het zuurdeeg. Ik had toen kritiek op
de gunstige uitleg die in vele handboeken en bijbelkommentaren van deze twee gelijkenissen wordt gegeven. Ik noemde die uitleg oppervlakkig.
Achteraf gezien moet ik van mijn negatief getinte uitleg zeggen dat die eveneens oppervlakkig was. Met handhaving van diverse punten die ik destijds in mijn uitleg verwerkte, geef ik nu een meer genuanceerde verklaring
De bovengestelde vraag is begrijpelijk, want in het bedoelde schriftgedeelte wordt het koninkrijk Gods vergeleken met een zuurdeeg dat door een vrouw in meel gedaan wordt en dat het hele deeg doorzuurt. En ……het koninkrijk der hemelen is toch een goede zaak …… dus moet in dit geval zuurdeeg iets goeds voorstellen.
Tegen deze stelling zijn twee dingen aan te voeren waarvan de eerste destijds door mij als volgt is verwoord:

  1. Het koninkrijk der hemelen is zeker een goede zaak, maar ….. worden er van het koninkrijk der hemelen alleen maar goede dingen gezegd? Dat is de vraag! De eerste gelijkenis van Mt 13 (hoewel niet uitdrukkelijk een gelijkenis van het koninkrijk genoemd) laat zien dat het niet alles goud is wat er blinkt, want een groot gedeelte van het gestrooide zaad brengt geen vrucht voort.
    De tweede gelijkenis van het onkruid in de akker is in dit opzicht nog sprekender en laat zien dat een groot gedeelte van de akker door onkruid in beslag genomen wordt. In dit licht gezien is het dus helemaal niet vanzelfsprekend dat de derde en vierde gelijkenis een gunstig aspekt van het koninkrijk zouden belichten. Maar het is net zo goed niet vanzelfsprekend dat ze een negatief aspekt aangeven.
  2. In de tweede plaats – en dat voer ik er nu bij aan – is het de vraag of het bij het zuurdeeg gaat om het proces van bederf of dat het enkel gaat om de verbreiding van de werking van het zuurdeeg door het hele brood. In het tweede geval kunnen we aan de gelijkenis een positieve uitleg geven terwijl we het kwade karakter van zuurdeeg, het proces op zichzelf dus, blijven handhaven.

De onderbouwing van de negatieve uitleg

Ik ga nog even door met de uitleg die ik vroeger gaf. De gelijkenis van het mosterdzaad geeft de groei van het koninkrijk aan. Dat ziet op de uiterlijke kant: op de uitbreiding ervan. Maar als we denken aan Dn.4: 21 dan is er al wel reden het voorhoofd te fronsen. Is ‘grootheid’ zoals die in een werelds koninkrijk gevonden wordt altijd iets gunstigs? Bovendien is er sprake van vogels in die takken en in de eerste gelijkenis spelen die toch echt geen gunstige rol.
De gelijkenis van het zuurdeeg stelt niet de uiterlijke maar de innerlijke kant van het koninkrijk voor en laat zien dat het net als een deeg geheel doorzuurd wordt.
De betekenis ervan wordt bepaald door de betekenis die zuurdeeg heeft!. We zetten de zaak op zijn kop als we de gelijkenis bij voorbaat gunstig opvatten en dan de betekenis van zuurdeeg dwars tegen het overige schriftgetuigenis in van ongunstig in gunstig gaan wijzigen
(verg. Ex.12: 15-20;13: 6,7; Mt. 16: 6,11,12; Luk.12: 1; 1Ko.5: 6,7,8; Gal.5: 9).
Ook in deze gelijkenis behoren we het zuurdeeg een ongunstige betekenis toe te kennen. Een verantwoorde, concordantie schriftverklaring vereist dat.

Kritiek op de onderbouwing

De verwijzing naar Daniël 4 lijkt sterk, maar is die in feite niet. Met het feit dat Nebukadnezar vergeleken wordt met een grote boom waaronder de dieren schaduw zochten en waarin de vogels hun nesten maakten is op zichzelf niets mis. Dat aanzien had God hem gegeven (zie Dn 2: 36-38).
Wat was er dan wel mis? Het feit dat Nebukadnezar zich op die macht en dat aanzien verhief en het aan hemzelf toeschreef dat hij die positie innam.
Toen Nebukadnezar tot inkeer gekomen was kreeg immers hij al zijn grootheid en macht weer terug (zie vs. 36).
Bovendien moeten we bedenken dat in Mt 13: 31 niets negatiefs van het nestelen van de vogels in de ‘mosterdzaadboom’ wordt vermeld. Het is dus op zijn minst twijfelachtig of we het negatieve aspect van de vogels uit de gelijkenis van de zaaier hier mogen overbrengen, want hier gaat het niet om wegpikken van zaad of het beschadigen van de boom. Behalve bij aalscholvers merk je een negatief effect van nestelen op een boom niet of ternauwernood op.
Als we bij het zuurdeeg een onderscheid maken tussen het proces op zichzelf en de voortgang van het proces dan kunnen we met handhaving van de gedachte dat zuurdeeg iets kwaads voorstelt toch de gelijkenis een positief aspect geven. We handhaven de uitleg van Op 2 en 3, en ook van andere schriftgedeelten die over verderf en afval spreken maar achten de twee gelijkenissen daarop niet van toepassing.
-Destijds wees ik erop dat in Lk. 13: 18-21 de negatieve betekenis moeilijker aan te geven is, omdat de andere gelijkenissen daar ontbreken. Ondanks dat verdedigde ik toch ook voor dat gedeelte de negatieve betekenis omdat ik enkel zag op de negatieve betekenis van het zuurdeeg. Die negatieve betekenis handhaaf ik dus, maar ik maak zoals gezegd een onderscheid tussen het karakter ter van de doorwerking en het feit van de doorwerking op zichzelf.
Voor hen die moeite hebben met een dergelijke ‘scheiding’ wil ik verwijzen naar Hb 9: 27 en 28 waar twee zaken met elkaar vergeleken worden die op zichzelf niet te vergelijken zijn, maar waar het eenmalige karakter het enige vergelijkingspunt is.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies