Een indrukwekkend visioen
Het eerste hoofdstuk van het boek Ezechiël bevat een indrukwekkend visioen van de ‘troonwagen’ van God. Heel het boek moeten we beschouwen in het licht van dit openingsvisioen. Door deze troonwagen wordt onze aandacht bepaald bij de regeringswegen van God. Die regering wordt ons in de eerste plaats voorgesteld in verband met het volk Israël. De nadere uitwerking daarvan loopt door tot en met hoofdstuk 24. Ze betreft ook de volken zoals in hoofdstuk 25 tot en met 32 beschreven staat. Gods regering spoedt zich voort naar het einddoel dat God met Israël heeft. Daarover gaan de hoofdstukken 33 tot en met 48.
Ezechiël ziet de troonwagen van God als een stormwind uit het Noorden komen (1:4). Dat betekent dat in de regeringswegen van God met zijn volk er een gericht vanuit het Noorden komt. Pred.1:6 spreekt over de wind die van het Zuiden naar het Noorden gaat. Die Zuidenwind is bij wijze van spreken voor Israël voorbij. Gods geduld is groot, maar eens komt de tijd van het oordeel. Er komt nu een storm vanuit de duisternis. Gods gericht treft het volk door de legers uit het Noorden, de legers van Babylon. Dat het om gericht gaat, blijkt uit de vermelding van het flikkerend vuur en in het vuur iets als blinkend metaal. En uit hst.10:2 volgt waarover het oordeel zou komen: over de stad Jeruzalem.
Kenmerken van de Godsregering
Als de wolk nader komt, onderscheidt de profeet in het midden van het vuur vier wezens (1:5). In hoofdstuk 10:1,3,14 worden deze wezens cherubs genoemd. Het zijn verpersoonlijken van de verschillende kenmerken van de regeringsmacht van God (Openb.4:9; 5:14).
De beschrijving van hun voorkomen zit dan ook vol symboliek. Ze hebben namelijk de gedaante van een mens. Een dier wordt gekenmerkt door instinct; een mens heeft verstand. Hij is de beelddrager van God. De vier aangezichten wijzen op inzicht, en dan niet beperkt tot een enkel aspect van het wereldgebeuren, maar een wereldwijd omvattend inzicht, want vier is het getal van de wereld. De vier vleugels getuigen van de snelheid waarmee het gericht komt. Vervolgens merkt de profeet op dat de benen van de wezens recht waren en de voetzolen waren als die van een kalf. Dat geeft aan dat God in zijn regering een goede, rechte weg gaat. Er is niets kroms of verdraaids in zijn handelen. En zijn regering wordt gekenmerkt door een vaste en volhardende gang; daarvan spreken de voetzolen als van een kalf.
De cherubs hadden niet alleen vier aangezichten, ze hadden ook vier handen. God nadert met gericht, en al lijkt dat eerst niet zo (de handen zijn verborgen onder de vleugels!), Hij treedt toch ook daadwerkelijk handelend op. De vleugels zijn met elkaar verbonden. Gods regering wordt niet gekenmerkt door kris-kras maatregelen. De ene maatregel, het ene oordeel staat niet los van het andere.
Zij keerden zich niet om als zij gingen
Vs.9 behelst een buitengewoon belangrijk aspect van de Godsregering. De cherubs gaan altijd recht vooruit. Ze draaien zich nooit om om de afgelegde weg in tegengestelde richting af te leggen (zie vs.9,12,17). Als wij in een onbekende streek wandelen, kan het gebeuren dat we op de wandelroute de richting kwijt raken. Vaak moeten we dan terug naar het punt waar we fout gegaan zijn. Zo is het met God niet. Hij heeft nooit terug te keren op de eenmaal ingeslagen weg. Hij komt nooit voor verrassingen te staan waarbij de vraag opduikt: hoe moet het nu verder? Hij hoeft nooit onverrichter zake terug te keren. Er zijn een paar geschiedenissen die dit heel duidelijk illustreren. Zo is er die van de profeet uit Judea die Jerobeam de koning van het Noorderrijk het oordeel moet aanzeggen.
Deze profeet krijgt een paar duidelijke neven-aanwijzingen. Hij mocht niet bij iemand in het Tienstammenrijk binnengaan, er brood eten of er water drinken. Vervolgens krijgt hij te horen dat hij niet mag terugkeren langs de weg die hij gekomen is (1Kon.13:9). Het is niet mijn bedoeling deze geschiedenis nu verder te bespreken; dat is in vroeger jaren uitvoerig gebeurd. Het gaat nu alleen op de betekenis van deze aanwijzingen. Het is niet moeilijk in te zien, dat het eerste betekent, dat de profeet geen omgang met de mensen daar bij Bethel mocht hebben. Hij mocht er niet vertoeven. Daarmee zou hij als het ware laten doorschemeren dat de toestand in het Noorderrijk toch niet zo verschrikkelijk slecht was, dat God alle verdere contact verbrak.
Het niet terugkeren langs dezelfde weg ziet op het feit, dat God op zijn beslissing niet terugkwam. Gods oordeel stond vast. Dat dit inderdaad de betekenis moet zijn, volgt ook uit 2Kon.19:28,33 en Jes.37:29. Het gaat in die verzen om de Assyrische legers van koning Sanherib die tegen Jeruzalem zijn opgetrokken. Met snoevende taal eisen ze de overgave van de stad. Maar God laat door Jesaja aan koning Hizkia van Juda zeggen, dat de Assyriërs zelfs geen pijl in de stad zullen schieten. Ze zullen zich van de stad moeten afwenden en God zal hen doen terugkeren langs de weg zie ze gekomen zijn. Anders gezegd: ze keren onverrichter zake terug.
Nog een aanwijzing vinden we in Deut.17:16. Daar wordt zin de zogenaamde konigswet gezegd, dat de koning het volk niet weer terug mag brengen naar Egypte, want van de weg die Israël onder leiding van Mozes ging, heeft God gezegd: ‘Op deze weg zult ge nooit meer terugkeren’.
En willen we het onomkeerbare van Gods wegen niet in een beeld maar in directe taal vertolkt zien, dan moeten we Jak.1:17 opslaan. Daar wordt gezegd, dat bij Hem geen verandering is nog schaduw van omkering. En in oudtestamentische taal wordt het tegen Saul, de afvallige koning, zo verwoord: ‘Ook liegt de Onveranderlijke Israëls niet en Hij kent geen berouw, want Hij is geen mens dat Hij berouw zou hebben’ (1Sam.15:29). Het gaat God wel aan zijn hart als zijn schepselen de verkeerde kant op gaan. In die zin heeft Hij wel berouw (zie 1Sam.15:11,35). Maar Hij heeft geen berouw van zijn wegen in de zin van ‘had Ik dat geweten, dan had Ik het niet gedaan’.