Jeremia 40 – Geef dat steeds uw Woord door ons wordt gehoord
Horen of gehoor geven – De dichter van het hierboven geciteerde lied heeft met het horen van Gods woord natuurlijk niet slechts bedoeld dat de boodschap ons oor zou bereiken en daarmee uit. Nee, hij bedoelde te zeggen dat we het Woord gehoor moeten geven en dat betekent dat we het ter harte nemen en er naar handelen. Welnu, de geschiedenis van de Joden die na de wegvoering naar Babel in Judea bleven, laat zien dat ze naar de woorden van de Heer vroegen, dat ze naar de weergave ervan hoorden en dat ze die woorden vervolgens…negeerden en hun eigen idee volgden. Daarbij wisten ze ook nog redenen aan te voeren voor deze handelwijze. .
Gedalja, de zoon van Ahikam, de zoon van Safan
Toen Jeruzalem door de soldaten van Nebukadnezar werd ingenomen, vond een derde deportatie van Joden naar vijandelijk gebied plaats. In 605 v. Chr. waren jongelingen uit adellijke kringen en uit de voorname stand weggevoerd om als pages dienst te doen in Babel. Daniël en zijn drie vrienden waren daarbij. De tweede wegvoering geschiedde in 597 v. Chr. De profeet Ezechiël was daarbij betrokken. Daarop volgt in 586 v. Chr. de val van Jeruzalem en de deportatie van koning Zedekia met het grootste deel van het nog overgebleven volk. Een klein deel van de Judeeërs blijft in het land achter en Nebukadnezar stelt Gedalja, de zoon van Ahikam, de zoon van Safan als vazalvorst over hen aan. Een aantal Chaldeeën laat hij bij hem achter, kennelijk om op de hoogte te blijven van het bestuur van het onderworpen gebied en dit in zijn greep te houden.
Een aantal legeraanvoerders die met hun mannen tijdig de wijk genomen hadden voor het leger van Nebukadnezar, komen daarop naar Mizpa, en Gedalja zweert hen dat ze rustig in het land kunnen blijven. Een tijd van rust lijkt te zijn aangebroken. Deze wordt echter wreed verstoord doordat een zekere Ismaël Gedalja vermoordt en ook de Chaldeeuwse vertegenwoordigers van Nebukadnezar ombrengt. Uit angst voor wraak van de kant van Nebukadnezar wijken de legeraanvoerders met het volk daarop uit naar Egypte. Slechts heel in het kort staat deze geschiedenis beschreven in 2Kon.25:22-26. In het slot van het tweede boek van de Kronieken wordt dit gebeuren zelfs niet eens vermeld. Daaruit is te verklaren dat de geschiedenis van de achtergebleven Joden bij velen onbekend is. Men weet namelijk veelal niet dat in Jer.40-44 veel uitvoeriger op deze gebeurtenis wordt ingegaan. Aan die hoofdstukken willen we dan nu aandacht besteden.
Jeremia (Jer. 40:1-6)
We vernemen daar dat Jeremia net als de andere Judeeërs in boeien geslagen was om naar Babel te worden gevoerd. De profeet heeft er het leven afgebracht. Wat dat betreft heeft God hem beschermd. Maar als gevangene te worden behandeld is ook niet alles. En dan heb je je als profeet opgeofferd om de Heer te dienen?! Als Jeremia zulke gedachten mocht hebben gehad, dan staat hij in ieder geval gauw beschaamd. De veldheer Nebuzaradan laat hem namelijk losmaken en geeft hem de keus: òf meegaan naar Babel en daar begunstigd worden; òf vrij in het land blijven hetzij bij Gedalja; hetzij ergens anders. Jeremia besluit tot het laatste.
Deze verzen tonen ons de trouw van God, die het hart van een ruwe generaal bewerkt om zijn dienstknecht te bevrijden. Ook dit staat beschreven tot onze bemoediging ’opdat we door de volharding en de vertroosting van de Schriften de hoop hebben’ (Rom.15:4).
De legeraanvoerders (Jer. 40:7-12)
Zoals gezegd zijn een aantal legeraanvoerders met hun mannen de dans ontsprongen. Nu het weer veilig is komen ze bij Gedalja. Het betreft: Ismaël de zoon van Nathanja een man van koninklijke bloede; Johanan en Jonathan, zonen van Karéah; Seraja de zoon van Tanchumeth; de niet nader genoemde zonen van Efaï en Jaäzanja de zoon van de Maächathiet.
Niet alleen dezen kwamen terug, maar ook al de Joden die bescherming gezocht hadden bij de Moabieten en andere omliggende volken .
Het was net in de tijd van de wijnoogst en deze bleek zeer overvloedig te zijn. God gedacht dus aan zijn volk ten goede. Ook wij kennen zulke tijden van herstel en opleving. Er is dan reden om ons in God verblijden en hem te danken
Wees voorzichtig als de slangen (Jer.40:13-41:3)
De vijand ligt echter op de loer. Johanan, de zoon van Kareah, en de andere legeraanvoerders onthullen aan Gedalja, dat Ismaël, de zoon van Nethanja, niet te vertrouwen is. Hij is ingehuurd door Baälis de koning van de Ammonieten om Gedalja te vermoorden. En dat kennelijk met het doel de Judeeërs in ongenade te laten vallen bij Nebukadnezar om zo het restant van het volk in het ongeluk te storten.
Gedalja gelooft hen echter niet. Enerzijds is dat in hem te prijzen. Het betekent dat hij niet een achterdochtig man is, zoals Herodes later, die alle mogelijke troonpretendenten liet ombrengen. Anderzijds echter is het dom van Gedalja om de waarschuwing totaal in de wind te slaan. Het was ook niet maar één man die hem waarschuwde, maar alle andere legeraanvoerders deden dit. Ze beschikten blijkbaar over een goede ‘inlichtingendienst’. Gedalja is wel oprecht gelijk de duiven, maar hij is niet voorzichtig gelijk de slangen.
In verband hiermee zijn een paar opmerkingen wel op zijn plaats. Ten eerste: we moeten ons ervoor wachten geruchten te verspreiden waardoor mensen in een kwaad daglicht worden gesteld terwijl we niet goed onderzocht hebben of die geruchten wel op waarheid berusten. In dit geval deden Johanan en de anderen dat echter niet; ze waren wel degelijk op de hoogte van geheime afspraken en waarschuwden Gedalja heel terecht. Ten tweede: als men met geruchten bij ons komt, is het van belang dat we er niet voetstoots geloof aan hechten, maar dat we gaan onderzoeken of ze op waarheid berusten. Ten derde: als men ons waarschuwt, zullen we evenmin zulke waarschuwingen in de wind slaan zonder na te gaan of er geen waarheid in schuilt.
Dit laatste doet Gedalja helaas. Als Johanan aanbiedt Ismaël om te brengen wijst hij dat af en dat terecht,want een moord is nooit te rechtvaardigen, maar hij beticht Johanan van leugens in plaats van onderzoek te plegen en Ismaël naar bevind van zaken te behandelen. En waarom vraagt Gedalja de Heer niet? De profeet Jeremia is, zoals we zullen zien, te Mispa! Hij had hem gemakkelijk om raad kunnen vragen. Gedalja doet dat echter niet. Hij gaat op zijn eigen mening af. Welnu, dat is onverantwoord en vreselijk onvoorzichtig. Hij zal dat tot zijn schade ondervinden, want Ismaël zweert wel degelijk tegen hem samen en met behulp van tien man doodt hij Gedalja, als ook de Judeeërs die bij hem zijn en de Chaldeeën die zich te Mizpa bevinden.
Dit alles gebeurt ongeveer twee maanden na de val van Jeruzalem; de tijd van herademing is dus maar heel kort geweest (2Kon.25:8,25; Jer.41:1).Wij moeten voorzichtig zijn als de slangen, en dat met het oog op de oude slang die er op uit is ons schade te doen. Zijn we dat niet, dan staan we open voor zijn aanslagen. En we kunnen de ogen open hebben voor zijn werkmethode als we Gods woord raadplegen. ‘Zijn gedachten zijn ons dan niet onbekend’ (2Kor.2:11).
Ismaël, de zoon van Nethanja (Jer.41:4-15)
Ismaël is precies het tegenovergestelde van Gedalja. Hij is ronduit een schurk. Hij is niet voorzichtig als de slangen, maar giftig en gemeen als het adderengebroed. Dat blijkt, want in die tijd komen er een tachtig man uit Sichem, Silo en Samaria met afgeschoren baard en gescheurde kleren naar het huis des Heren (althans wat er nog van over is) om een spijsoffer en wierook te offeren voor de Heer. Ze vertonen dus tekenen van verootmoediging en rouw over wat er gebeurd is: het volk weggevoerd; Jeruzalem ingenomen en de tempel verwoest. Het is te prijzen in deze mannen dat ze – misschien op de grote verzoendag op deze zevende maand – naar Jeruzalem willen gaan, om zich te verootmoedigen voor God en Hem een offer te brengen Toch merken we op hoe ze daarbij beïnvloed zijn door heidense gebruiken die de Heer aan zijn volk verboden heeft. We lezen namelijk dat ze zich de huid hebben opengekorven (vgl. Deut.14:2).
Ismaël doet net of hij ook diep onder de indruk is van de droevige toestand van land en volk en komt hen wenend tegemoet. Maar als ze in de stad gekomen zijn, maakt hij ze in koelen bloede af. Slechts tien man laat hij leven omdat ze zeggen dat ze verborgen voorraden in het veld hebben. Of dat waar is of niet, blijkt niet uit het verslag. Maar in ieder geval redden deze mannen hun leven ermee.
Ismaël voert het restant van het zwaar beproefde volk vervolgens weg om de wijk te nemen naar de Ammonieten. Maar Johanan en de andere legeroversten trekken hem achterna en verslaan hem bij het grote water in Gibeon. Ismaël weet echter met acht man te ontkomen en vlucht naar de Ammonieten, de vijanden van Gods volk.
We leren uit dit gedeelte, dat we zelfs als alles in puin schijnt te liggen de Heer offers kunnen brengen al is het ook met diepe verootmoediging om de toestand waarin we verkeren. Daarbij zullen we echter op onze hoede moeten zijn voor huichelaars, die willen insluipen om te vernietigen wat de Heer nog in zijn genade overgelaten heeft.
Vragen naar het Woord des Heren (Jer.41:16-42:6)
We komen nu bij het belangrijkste deel van de geschiedenis van de overgebleven Joden. Johanan trekt met de legeraanvoerders en het restant van het volk van Gibeon weg met het doel naar Egypte te gaan om zich daar veilig te stellen voor mogelijke wraak van Nebukadnezar. Het is erg belangrijk dit bij voorbaat te benadrukken. Het plan om naar Egypte te gaan leeft al bij de leiders van het volk!
Ze stoppen onderweg bij Geruth-Kimham (vgl. 2Sam.19:37), een plek in de buurt van Bethlehem. En dan blijkt dat Jeremia zich onder deze Joden bevindt. Er is dus een profeet des Heren onder het volk. Tot nog toe heeft men hem niet geraadpleegd, maar nu zal dat dan gebeuren. De legeraanvoerders en het hele volk komen bij de profeet en vragen hem om voor hen de Heer te bidden opdat de Heer hun zal bekend maken waarheen ze moeten gaan of wat ze moeten doen. Jeremia geeft hun gehoor en zij beloven hem plechtig: ‘De HERE zij ons een waarachtig en geloofwaardig getuige, dat wij overeenkomstig alle woord waarmede de HERE, uw God, u tot ons zenden zal, doen zullen. Hetzij goed, hetzij kwaad, naar de stem van de HERE, onze God, tot wie wij u zenden, zullen wij luisteren, opdat het ons wel ga, wanneer wij naar de stem van de Here, onze God, luisteren’.
‘Schitterend, wat een mooi getuigenis’, zouden we willen uitroepen…als we niet beter wisten! Er is inderdaad een vragen naar Gods Woord. Er is zelfs een plechtige eed om naar dat Woord te handelen. En toch deugt er van de instelling van het volk niets, helemaal niets, ondanks alle schijnbare vroomheid, toewijding en trouw.
Het volk vraagt wel naar de wil van de Heer, maar ze hebben in hun hart allang de weg bepaald. Ze willen alleen het woord van de Heer opvolgen als dat in overeenstemming is met hun verlangen.
Zo zijn wij niet…..?! We hebben een baan op het oog. We hebben al een besluit genomen en dan gaan we bidden. Natuurlijk zonder bidden kan het niet. En dan bidden:’Heer, als het niet van u is, wilt u het dan verhinderen’. Met andere woorden: ‘Heer, wilt u even onze ideeën bevestigen’. Is dat vaak niet zo? Heeft de jongen al vaak niet lang te voren het meisje in gedachten dat hij graag als vrouw zou willen hebben om dan te gaan bidden of de Heer als het niet van Hem is, enz….Nee, dan kunnen we wat leren van de knecht van Abraham, die vooraf de zaak overlegde met God en Hem om de vervulling van heel duidelijke en verstandig gestelde aanwijzingen vroeg. Vragen naar Gods woord is mooi, maar als we niet van plan zijn absoluut te gehoorzamen keert het zich tegen ons.
Na tien dagen (Jer.42:7-22
Na tien dagen komt het antwoord. Het volk heeft tijd genoeg gehad om over hun verantwoordelijkheid na te denken. De boodschap die Jeremia ontvangen heeft, behelst dat het volk niet bang hoeft te zijn voor wraak en dat ze rustig in het land moeten blijven wonen. God zal hen niet in beproeving brengen. Hij zal Zich over dit overblijfsel erbarmen. Bij die boodschap blijft het echter niet. De Heer weet namelijk heel goed met wie Hij te doe heeft. Hij voegt er een ernstige waarschuwing aan toe om niet naar Egypte te gaan. Als ze dat toch doen, zullen ze getroffen worden door het zwaard, de honger en de pest. De gramschap van God die Hij over Jeruzalem uitgegoten heeft, zal hen in Egypte treffen als ze daar naar toe trekken.
Bij die waarschuwing blijft het ook nog niet. God legt de schuilhoeken van het hart van het volk bloot met deze woorden van de profeet:‘Gaat niet naar Egypte! Weet wel, dat ik u heden ernstig gewaarschuwd hebt; want gij hebt uzelf misleid ten koste van uw leven, toen gij mij tot de HERE, uw God, zond met de woorden: Bid voor ons tot de HERE, onze God en boodschapt ons overeenkomstig alles wat de HERE , onze God, zal zeggen en wij zullen het doen. Want ik heb het u heden geboodschapt, maar gij wilt niet luisteren…’
Wat een bedroevende situatie van het volk dat zo genadig door God gespaard is!
We moeten hier wel een vergelijking trekken met het optreden van Stefanus. In zijn toespraak treffen we ook ineens een wending aan. Na het verhalen van de geschiedenis van God met Zijn volk, richt deze Godsman zich plotseling met het volgende scherpe woord tot het Sanhedrin:‘Hardnekkigen en onbesnedenen van harten en oren, u weerstaat altijd de Heilige Geest, zoals uw vaderen, zo ook u…’ (Hand. 7:51).
Hij heeft blijkbaar opgemerkt aan de houding van de Raad en door de verlichting van de Heilige Geest, hoe verhard hun hard is. Zo heeft Jeremia ook kennelijk geproefd hoe de geest van het volk is.
Wel mogen we het gebed van de Psalmdichter tot het onze maken of de Heer wil zien of bij ons (dat wil zeggen in ons hart) een heilloze weg is en Hij ons op de eeuwige weg zal leiden (zie Ps.139:24).
Baruch de zoon van Neria (Jer.43:1-7)
Johanan en de andere legeraanvoerders worden ‘drieste mannen’ genoemd. Ze keren zich namelijk dwars tegen de Heer en zijn profeet. Ze betichten Jeremia er zelfs van leugens te spreken. In deze beschuldiging betrekken ze ook de schrijver Baruch, die zo trouw Gods Woord uit de mond van Jeremia opgeschreven en voorgelezen had in de tijd toen Jojakim nog koning was (Jer.35:4-10). Naar de belofte van God zou hij voor dat dappere optreden zijn leven redden tijdens de inname van Jeruzalem (Jer.45:1-5) en zo is het ook gebeurd. God heeft toen deze soms terneer gedrukte dienstknecht niet in de steek gelaten. Hij zal hem ook niet in de steek laten nu zijn eigen volksgenoten hem vals beschuldigen.
De legeraanvoerders nemen dan de rest van het volk te samen met Jeremia en Baruch mee naar Egypte en komen aan te Tachpanhes ofwel Daphne. Vandaar hebben ze zich ook in andere plaatsen in Egypte gevestigd. Dit alles gaat in tegen het door Jeremia gesproken woord van de Heer, en het is ook in strijd met het in oude tijden gegeven bevel om niet naar Egypte te trekken.
Soms schijnt een weg iemand recht…(Jer.43:8-13)
Het volk acht het beter naar Egypte te trekken. Dat is de weg, die hun recht toe schijnt. Het eind van die weg zou echter geen zegen brengen. Jeremia moet in Tachphanes een paar stenen onder het plaveisel voor het paleis van de Farao verbergen en God zegt hem dat Nebukadnezar zijn troon zal zetten boven op deze stenen. Dan zal Hij het oordeel van zwaard en gevangenschap over Egypte brengen. Over Egypte waar de gevluchte Joden meenden veilig te zijn. In het beloofde land, dat de toorn van God ondervonden had, daar zouden ze veilige geweest zijn! Ze vertrouwden echter liever op de gebroken rietstaf Egypte dan op de Here hun God. Commentaar hierbij is verder niet nodig; de waarschuwing die er voor ons in ligt, is duidelijk genoeg.
Niets geleerd (Jer. 44:1-14)
Nog is het verhaal over het restje Joden dat niet naar Babylon is gevoerd, niet uit. Ze zijn nu in Egypte en wat gebeurt…? Ze gaan er de afgoden van Egypte vereren en ook de hemelkoningin aan wie hun vaderen destijds in het land offers brachten. God waarschuwt ze heel ernstig en brengt ze in herinnering dat Hij om deze afgoderij zijn toorn over Jeruzalem heeft gebracht. Striemend zijn de woorden: Zijt gij vergeten de boosheid van uw vaderen en van de koningen van Juda en van zijn vorsten en de boosheden van uzelf en van uw vrouwen, die zij bedreven hebben in het land van Juda en op de straten van Jeruzalem?’ De vrouwen worden hier apart genoemd omdat de dienst aan de koningin van de hemel speciaal bij vrouwen zeer geliefd was. Zij bereiden de offerkoeken voor de koningin des hemels. Met een zware bedreiging van ondergang door zwaard, honger en pest moet Jeremia deze boodschap aan het volk besluiten.
Totale verblindheid (Jer.44:15-30)
Het antwoord dat de mannen en hun vrouwen geven is diep en diep treurig. Het begint ermee, dat ze botweg zeggen:‘Wij zullen naar u niet luisteren, maar wij zullen voorzeker doen alles wat wij uitgesproken hebben, en offers ontsteken voor de koningin des hemels, zoals wij gedaan hebben.
De woorden doen alles wat we uitgesproken hebben. zien op geloften die ze gedaan hebben aan de koningin des hemels om haar offers te brengen (vs.25). Wat een hardnekkigheid in het kwade. We kunnen die hardnekkigheid opmerken in de christenheid. Men blijft vasthouden aan instellingen die indruisen tegen de voorschriften van Gods woord. Het is echter té gemakkelijk om alleen naar anderen te kijken. Ook wij handelen soms tegen wat we belijden de leer van Gods Woord te zijn. Laten we ons maar eerlijk onderzoeken dan hebben we alle reden voorzichtig te zijn met het gooien van stenen naar anderen.
Nog treuriger is de reden die de mannen en de vrouwen voor hun gedrag aanvoeren. Ze zetten de zaak volkomen op zijn kop. Terwijl God zegt dat de rampspoed over Jeruzalem gekomen is vanwege hun afgoderij, zeggen zij dat die gekomen is omdat ze opgehouden hebben aan de koningin van de hemel te offeren. Waarschijnlijk doelen ze erop dat ze voor de tijd van Josia in tamelijke rust leefden, maar dat het onheil gekomen is, nadat Josia de afgoderij uitroeide. Dit getuigt van totale verblindheid en verregaande kortzichtigheid.
Onder de koningen die een opleving te weeg brachten zoals Josafath, Hiskia en Josia ging het het volk goed. Onder de afvallige koningen kwamen juist de beproevingen. Die kwamen niet altijd direct en daarom waren er ook tussendoor nog wel tijden van rust, maar die hadden ze alleen aan Gods lankmoedigheid te danken. En dat het na Josia bergafwaarts ging was te danken aan de ontrouw van diens opvolgers waarbij Jojakim en Zedekia de grote boosdoeners zijn geweest. Het volk stelt zich echter met een drogreden gerust.
En de vrouwen die zich door de woorden van de profeet het meest aangesproken weten, hebben de brutaliteit om Jeremia eraan te herinneren dat ze dit niet buiten hun mannen om doen. Dat zal best waar wezen en getuigt treurig genoeg tegen deze mannen. Zij hadden hun vrouwen deze schanddaden moeten verbieden. Anderzijds maken de vrouwen de koeken echter zelf en offeren ze die ook zelf. Ze worden niet door hun mannen gedwongen. Eerder is aan te nemen dat de vrouwen juist het voortouw genomen hebben in de dienst van de hemelkoningin.
Jeremia verdedigt de eer van God tegenover de brutale aantijgingen van de mannen en vrouwen. Zeer ironisch zegt hij, dat ze maar moeten voortgaan met offeren, maar dan zullen ze wel Gods oordeel hiermee over zich halen. Het teken dat Jeremia Gods woorden spreekt zullen ze zien, want God zal Farao Hofra in de hand van zijn vijanden geven net zoals Hij Zedekia gaf in de hand van Nebukadnezar. Met deze woorden wordt de geschiedenis van dit eigenzinnige groepje Joden besloten. Jammer, dat ze niet tot inkeer gekomen zijn.
Met dit waarschuwende voorbeeld voor ogen mogen we wel bidden:‘Geef dat steeds uw woord door ons wordt gehoord’.