365 jrg 135, 02-1992 De oude mens (2)

De wil – Laten we nog twee aspecten nader onder ogen zien, namelijk de wil en het verstand. Volgens Thomas van Aquino zou de wil niet fundamenteel door de zondeval aangetast zijn. De wil zou goed zijn; de mens kan dus het goede willen. Die opvatting is echter met de Schrift totaal in strijd. Onze wil is bedorven door de zonde. Wij ‘willen’ verkeerd, wij willen het verkeerde doen, tenzij God aan ons hart gaat werken (zie Rom.7).

Op grond daarvan zegt men wel eens, dat de wil van de mens gebroken moet worden om hem te leren te doen wat God wil. Dat zou echter betekenen dat de persoon een willoos mens werd. De wil moet niet gebroken (kapot gemaakt), maar anders gericht worden en dat gebeurt als een mens zich bekeert.

Bij gesprekken over dit onderwerp ontstaat soms een verwarde discussie over de begrippen ‘eigen wil’ en ‘eigenwil’. De laatste term slaat op de eigenwilligheid van de mens, namelijk dat hij datgene wil wat tegen Gods wil ingaat. Die eigenwil (dit is de verkeerde gerichtheid van de wil) moet gebroken worden, maar niet de wil zelf. Onder ‘eigen wil’ verstaan we, dat ieder mens een persoonlijke keuzemogelijkheid heeft en het vermogen om die keuze duidelijk kenbaar te maken. Die wil moet er echter op gericht zijn om God te gehoorzamen en dat was ze in onze onbekeerde toestand niet.

Deze wil als scheppingsgave nemen we mee en die wil is voor ieder mens uniek. Wie een wilskrachtig persoon is vóór zijn bekering, is dat ook na zijn bekering. Wie weifelachtig van aard en onzeker is vóór zijn bekering, is dat ook daarna. Alleen komt er dit bij dat God ons meer wilskracht kan geven als we Hem erom bidden en het van Hem verwachten; maar de geaardheid blijft.

Nogmaals: we moeten onderscheid maken tussen de scheppingsgave (die verankerd ligt in de structuur van de mens als schepsel) en het doel dat we nastreven bij het gebruik van de gave (de gerichtheid van de gave). De gave op zichzelf is goed, het gebruik van de gave is vóór onze bekering totaal verkeerd gericht

Het verstand

Hetzelfde geldt voor het verstand. Alleen ligt het daar nog wat moeilijker. De bijbel spreekt namelijk op vele plaatsen in zo volstrekt negatieve zin over het verstand van de mens, dat sommigen het zo opvatten dat heel ons denkvermogen dus fout is en vervangen moet worden.

Men beroept zich dan op teksten als Ef.4:18 waar staat dat de volken wandelen in de vruchteloosheid van hun denken, verduisterd in hun verstand, op Rom.3:11 dat getuigt dat er niemand is die verstandig is, en op 1Kor.1:19 waar we lezen, dat God de wijsheid van de wijzen zal doen vergaan, en het inzicht van de verstandigen zal te niet doen, alsook op 1Kor.2:16 waar we lezen dat we een nieuw denken hebben gekregen, het denken of de zin van Christus.

In al deze teksten gaat het echter niet om het denkvermogen op zichzelf, maar om de gerichtheid van het verstand. Het verstand als vermogen om te denken, is een scheppingsgave. Voor die gave mogen we dankbaar zijn. Die gave nemen we mee bij onze bekering. De denkprocessen na onze bekering verlopen precies zo als daarvoor, maar de gerichtheid van ons denken is totaal veranderd. Ook deze gave is voor elk mens uniek. We hebben niet allen hetzelfde denkvermogen. Bij de een is het bijv. leerstellig gericht, bij de ander praktisch.

Wanneer we totaal geen verstand zouden hebben, zouden we van de goddelijke dingen niets kunnen begrijpen. In die zin is het verstand de invalspoort waardoor het evangelie binnenkomt. We moeten de woorden en de zinnen waarin het vervat is, begrijpen. Maar dan komt de kwestie van de gerichtheid van het verstand. We moeten de dingen Gods ook aanvaarden en dat doet de natuurlijke mens niet, hij neemt ze niet aan, en kan het niet, omdat het hem dwaasheid is.

Het natuurlijk verstand van de mens stelt hem niet in staat door redenering of filosofische beschouwingen tot God op te klimmen. Maar de mens die tot bekering is gekomen moet wel degelijk zijn verstand gebruiken. God vroeg van zijn volk, dat het Hem diende met geheel het verstand(Matth 22:37). Voor de zondaar is echter nodig dat hij verlichte ogen van het verstand krijgt (Ef.1:18). Hij moet anders tegen de dingen leren aankijken. Van de discipelen lezen we dat de opgestane Heer hun verstand opende (Luk.24:45). Dat verstand wàs er, maar ze waren blind voor de gedachten van God die in de Schrift stonden vermeld. Ze hadden oog voor de teksten die spraken over de regering van Christus, maar niet voor die over zijn lijden, opstanding en verheerlijking.

Het normale verstand

Het is nuttig nog iets meer te zeggen over het verstand van de mens en dat in verband te brengen met de termen ‘structuur’ en ‘gerichtheid’ waar we het in het vorig artikel over hadden.

Ter herhaling: de scheppingsgaven die we bezitten vallen onder het begrip ‘structuur’ (ze hebben te maken met de structuur die God het geschapenen gegeven heeft); het gebruik ervan heeft te maken met ‘geestelijke of vleselijke gezindheid’ dus met ‘gerichtheid’.

De Schrift maakt onderscheid tussen mensen die meer verstand hebben en hen die minder verstand hebben. De bezetene in het land der Gadarenen gedroeg zich eerst als een man zonder verstand. Dat kwam niet omdat hij geen hersens had, maar omdat hij vanwege de bezetenheid niet in staat was ze goed te gebruiken. Later lezen we dat hij aan de voeten van de Heer zat, ‘goed bij zijn verstand’ (Mark.5:15, Luk.8:35). Festus meende op een bepaald moment, dat Paulus gek was, waanzinnig. De apostel antwoordt hem echter, dat hij woorden spreekt van waarheid en gezond verstand. Van Sergius Paulus wordt gezegd, dat hij een verstandig man was (Hand.13:7). In deze drie gevallen gaat het om het bezit en praktisch gebruik van het denkvermogen; iets dat alle normale mensen kenmerkt, maar dat verstandelijk gehandicapten helaas is ontzegd.

Dit behoort dus tot het terrein van de‘structuur’. We kunnen daarbij de tegenstelling maken tussen ‘dom’ en ‘intelligent’. Is iemand voor zijn bekering dom, dan is hij het na zijn bekering ook; was hij voordien intelligent, dan heeft hij na zijn bekering nog hetzelfde goede stel hersens. De ‘structuur’ van iemand, die zich bekeert blijft dus gelijk, maar zijn ‘gerichtheid’ is totaal veranderd.

Gerichtheid

Het begrip gerichtheid moeten we niet opvatten als nu eens gericht zijn hierop en dan weer daarop. Nee, het gaat om een instelling die de mens totaal beheerst. De oude mens bepaalde onze gerichtheid voor onze bekering en die lag totaal onder het beslag van de zonde. Met onze bekering en het geloof in Heer Jezus hebben we de nieuwe mens aangedaan. We hebben nu een totaal andere, op God gerichte instelling. Alleen moeten we bedenken, dat we nog het vlees in ons hebben en als dat het voor het zeggen krijgt, zondigen we en zijn we praktisch gezien weer verkeerd gericht bezig.

Soorten van intelligentie

Bij het lezen van dit kopje zou men kunnen menen dat ik doel op een hoog of laag IQ met alle variaties van dien. Daar gaat het echter niet om. De bedoeling van deze pericoop is erop te wijzen dat de tegenstelling ‘dom’ tegenover ‘intelligent’ eigenlijk te eenzijdig is. Mensen die wij dom noemen zijn dat vaak in een bepaald opzicht, op een bepaald terrein. Ze kunnen in een ander opzicht intelligent zijn en omgekeerd. Iemand kan in de wetenschap als zeer geleerd en zeer intelligent bekend staan, terwijl hij in de omgang met mensen geen enkele tact heeft en de domste dingen doet. Men heeft daar de term ‘sociaal debiel’ voor uitgevonden. Iemand die een op theorie gerichte intelligentie heeft, kan technisch zo ‘debiel’ zijn, dat hij geen schroevedraaier weet te hanteren. Zo zijn er omgekeerd mensen met technische begaafdheid, die geen vreemde taal goed kunnen leren spreken.

Persoonlijk heb ik iemand gekend, die analfabeet was, maar die het bedrijfje dat hij had, uitstekend wist te leiden. ‘Hij kon niet leren’, heette het, maar hij had wel degelijk handelsintelligentie.

Wijs tegenover dwaas

Kijken we nu naar de ‘gerichtheid’, dan kunnen we zeggen, dat alle mensen, die God buiten hun leven sluiten, geestelijk gezien ‘dwazen’ zijn. De onbekeerde mens is in Gods licht een dwaas; daarbij kan hij in menselijk opzicht ook nog dom zijn. Als zo’n mens Jezus Christus leert kennen en hij zich bekeert, is hij geen dwaas meer, maar dom is hij nog steeds. Als het gaat om gerichtheid geldt dat de vreze des Heren het beginsel van de wijsheid is. Wie geen eerbied voor God heeft, is een dwaas, hoe hoog zijn IQ ook mag wezen.

Bijbelse voorbeelden

Het bovenstaande kan heel mooi met een paar bijbelse voorbeelden toegelicht worden. Neem Achitofel, de raadsman van Absalom met daartegenover Husai, de raadsman van David. Beiden waren intelligente mensen. De raad die Achitofel gaf was heel verstandig; het advies van Husai was inhoudelijk dom, maar het feit dat Husai deze raad gaf toonde zijn intelligentie.

Wat hun ‘structuur’ betreft konden deze beide mannen er zijn. Ze deden voor elkaar niet onder. Ze hadden als afstammelingen van Adam een scheppingsgave van verstand, die bij de mens, ‘de eerste mens’, hoort.

Kijken we echter naar de ‘gerichtheid’ dan zeggen we dat Achitofel een dwaas man was, die zich keerde tegen Gods gezalfde. Husai daarentegen was een wijs man die de zijde koos van de verworpen koning, zoals discipelen van de Heer dat in deze tijd doen.

Nabal zal best een heel verstandige boer geweest zijn, maar geestelijk gezien was hij een dwaas. Zo kwalificeert zijn vrouw Abigaïl hem terecht, en zij bewijst door haar optreden wijs te zijn zowel wat structuur als gerichtheid betreft. Wat het eerste aangaat: ze weet op een uiterst wijze en tactvolle manier David tot ander gedachten te brengen. Wat het tweede aangaat: ze houdt rekening met Gods gedachten. In mannen als Achitofel, Nabal en anderen komt in het gebruik van hun verstand, dus in hun gerichtheid, de boosheid van de oude mens uit.

Wijs gedrag

Het begin van de wijsheid is dus de vreze Gods. Daarmee begint het, want zonder dat is de mens een dwaas. Maar er is ook een opvoeding in wijsheid mogelijk, een toename in de kennis hoe we ons moeten gedragen ten opzichte van God, ten opzichte van de medegelovigen en ten opzichte van de naaste in het algemeen (vgl. o.a. Kol.4:5). Er is een wijsheid, die van boven is (Jak.4:17) en daarin moeten we toenemen. Bij de Here Jezus zien we dat hij toenam in wijsheid en grootte en gunst bij God en mensen (Luk.2:52). Prachtig voorbeeld ter navolging.

Het bovenstaande heeft met wijsheid als gerichtheid te maken; daarnaast hebben we echter ook behoefte aan wijsheid op het structurele vlak, d.w.z. aan allerlei begaafdheden op allerlei levensterreinen Nu kan iemand zeggen: ja, maar daar kun je niets aan doen, je bent wijs als schepsel of je bent het niet. Dat is maar tot op zekere hoogte waar: iedere begaafdheid moet ontwikkeld worden.

Om een voorbeeld te noemen: bedachtzaamheid. We flappen er soms iets uit zonder goed te hebben nagedacht en ons antwoord slaat als een tang op een varken. Of we zeggen iets zonder ons afgevraagd te hebben of het wel nuttig is dat we het zeggen. Hier is het woord van het Spreukenboek heel ter zake: ‘De verstandige houdt zijn woorden in, de man van inzicht is bezonnen. Zelfs een dwaas die zwijgt, gaat door voor wijs’ ( Spr. 17:28). Als we van een bepaalde zaak geen verstand hebben, laten we dan onze mond houden. Als ons iets is toevertrouwd, laten we het dan niet door loslippigheid eruit flappen.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies