Mattheüs 21:28
‘Nee’ zeggen en ‘ja’ doen – In Matth 21:28-32 lezen we de gelijkenis van de twee zonen die van hun vader opdracht krijgen om in de wijngaard te gaan werken. De één weigert dat, maar krijgt later spijt en gaat toch aan de slag, de ander zegt wel dat hij gaan zal, maar hij doet het niet.
Over deze gelijkenis werd eens gepreekt in een kerk op Java in Indonesia, toen nog Nederlands-Indië geheten. De predikant trachtte de betekenis van deze gelijkenis duidelijk te maken, maar dat kwam helemaal niet over. De Javanen, die een uiterst beleefd volk zijn, konden geen waardering opbrengen voor de zoon, die zijn vader tegensprak en weigerde te doen wat hem werd opgedragen. ‘Nee’ zeggen en dan nog wel tegen je vader…….dat ging alle perken te buiten! De andere zoon zei tenminste ‘ja’ en sprak zijn vader zeer onderworpen met ‘heer’ aan. ‘Nee’ zeggen en ‘ja’ doen kon er niet op door!
De derde zoon ontbreekt
Nu weet ik niet hoe de predikant deze kwestie opgelost heeft, maar één ding mag ons wel goed voor ogen staan: de Heer Jezus stelt ons de zoon, die wel deed wat zijn vader zei, niet ten voorbeeld. De Heer zegt niet ten aanzien van deze zoon tegen zijn luisteraars:‘Ga heen en doet u evenzo’ (vgl. Luk.10:37). De Heer kon deze gelijkenis niet als een voorbeeld ter navolging aan de mensen voorhouden, aan het gedrag van beide zonen is immers iets mis.
Het gaat de Heer er alleen om aan de farizeeën te laten zien, dat zij met alle hun vrome‘ja’-praatjes uiteindelijk ‘nee’ zeiden tegen God. Ze verwierpen immers de prediking van Johannes de Doper en wilden niet in Jezus Christus geloven en Hem als discipel navolgen (zie Matth.21:32 i.v.m. vs.23-27!!). De tollenaars en hoeren hebben met hun zondige gedrag eerst ‘nee’ tegen God gezegd, maar zij bekeerden zich op de prediking van Johannes. Zij deden ‘ja’, want ze braken met hun vorige leven en volgden Jezus na. De tollenaar Mattheüs (of Levi) is daarvan een sprekend voorbeeld (Matth.9:9) net als Zacheüs een tijdje later (Luk.19:1-10).
Als de gelijkenis van de twee zonen een voorbeeldfunktie had moeten hebben dan zou er een derde zoon in moeten voorkomen. Een zoon, die niet alleen zei het bevel van zijn vader te gehoorzamen, maar die het ook werkelijk deed. Een zoon dus, die ‘ja’ zei en ‘ja’ deed. Die derde zoon ontbreekt echter omdat zijn voorbeeld hier niet te pas kwam. De Heer wilde slechtsvergelijkenderwijs laten zien, dat de tollenaars het er beter afbrachten dan de farizeeën.
De derde Zoon is er wel
In de gelijkenis van de twee zonen komt de derde zoon niet voor, maar in de gelijkenis die erop volgt komen we hem om zo te spreken wel tegen. De volgende gelijkenis is namelijk die van de onrechtvaardige landlieden. Zij zijn de ‘ja’ zeggers en de ‘nee’ doeners. Ze weigeren de rechten van de heer van de wijngaard te erkennen. Deze zendt eerst zijn knechten, maar die worden door de landlieden geslagen of zelfs gedood. Tenslotte zendt de eigenaar zijn zoon. Die zoon, is ‘de derde zoon’, hij wordt uitgezonden, hij stemt toe en hij gaat. De heer van de wijngaard is God, en deze zoon is de Heer Jezus Christus. Van Hem lezen we in Hebr.10: 7 dat Hij zegt de wil van God te willen doen, maar Hijgaat’ ook. Hij zegt dat bij zijn komen in de wereld. Het spreken gaat gelijk op met het doen. Heel zijn leven staat in het teken van het doen van de wil van de Vader.
Mijn voedsel…
In Joh. vinden we een uitdrukking, die het voorgaande heel indringend duidelijk maakt. De Heer heeft bij de bron van het stadje Sichar een gesprek met een Samaritaanse vrouw. Zijn discipelen heeft Hij naar Sichar gezonden om brood te kopen. Als ze terugkomen zijn ze verbaasd dat hun Meester met een vrouw (en dat nog wel een Samaritaanse) spreekt. Ze wachten het einde van het gesprek af en bieden de Heer dan brood te eten aan. De Heiland weigert dat echter met de woorden ‘Ik heb voedsel om te eten dat u niet kent’. De discipelen vragen zich af of iemand Hem soms eten gebracht heeft. Daarop spreekt de Heer de gedenkwaardige woorden:
‘Mijn voedsel is, dat Ik de wil doe van Hem, die Mij heeft gezonden en zijn werk volbreng’(Joh. 4:34). Natuurlijk heeft de Heer later ook wel gewoon voedsel tot Zich genomen, maar dat stond voor Hem op het tweede plan. Het doen van de wil van de Vader was voedsel voor zijn ziel. Hier zien we ’de derde zoon’ bij uitstek. Niet een zoon die ja zegt en ja doet, maar die in zijn hart misschien liever wat anders gedaan had. Nee, een Zoon wiens enige verlangen was de wil van zijn Vader te doen en die die wil tot het einde volvoerd heeft.
Dat was zijn voedsel!! In de evangeliën kunnen we de levensloop van de Heer volgen van zijn jeugd af tot aan zijn gang naar Jeruzalem en naar het kruis. We merken daarin op, dat zijn denken gericht was op wat God wilde (Luk.2:49), dat zijn woorden gesproken werden in afhankelijkheid van de Vader (Joh.12:49;14:10,24) en dat zijn daden in volle overeenstemming met de wil van de Vader werden verricht (Joh. 9:4,vgl.17:4). Deze Zoon is onze bewondering ten volle waard. Deze ‘derde’ Zoon is ons voorbeeld.
Werk niet om de spijs die vergaat
De Heer Jezus houdt ons in overeenstemming met zijn eigen voorbeeld voor ,dat we niet moeten werken om het voedsel dat vergaat, maar om het voedsel dat blijft tot in het eeuwige leven (Joh.6:27-29). Dat wil zeggen, dat het aardse leven met zijn behoeften niet de eerste plaats bij ons moet innemen, maar datgene wat met het eeuwige leven te maken heeft. Dat begint daarmee, dat we ons als zondaar wenden tot God en geloven in Jezus Christus, de gestorven en opgewekte Heiland. Dan ‘eten wij zijn vlees en drinken wij zijn bloed’(Joh.6:54-58), want deze woorden zijn geestelijk bedoeld. Het blijft echter niet bij deze eenmalige daad.
Gedurende heel ons leven moet het voedsel, dat blijft tot in het eeuwige leven onze geestelijk voedsel zijn. Zoals het het voedsel van de Heer was om de wil van de Vader te doen, zo moet ook ons leven in het teken staan van het willen doen van de wil van God. Wij moeten ook zulke ‘derde’ zonen zijn: ja zeggen, ja doen en dat van harte. Geve God ons daarvoor de kracht!