Zieken genezen; gewonden verbinden
Het derde en vierde verwijt luidt dat de herders ‘zieke’ niet genezenen het ‘gewonde’ niet verbinden. God doet dat juist wèl, zo blijkt uit vers 16. Hier zien we de helende taak van de herders waar we al eerder op doelden.. Het kan zijn dat iemand geestelijk verwond is. Valse aantijgingen, moeilijke levenservaringen, onbegrip e.d. hebben wonden geslagen. Net als bij lichamelijk zieken moet de pastorale helper eerst maar eens luisteren naar wat de zieke te vertellen heeft.
Er wordt aan een ziekbed soms meer gepraat dan geluisterd en dat werkt frustrerend. De zieke krijgt de indruk dat hij/zij niet ernstig genomen wordt of dat de verzorger geen echte aandacht voor hem/haar heeft. Bij bezoeken aan een geestelijk verwonde of zieke gelovige ligt dat precies zo. Vaak worden ‘therapeutische’ adviezen gegeven, terwijl men de kwaal nog niet eens kent. Men weet niet wat er aan schort en daardoor begint men met bijbelgedeelten te schermen, die op een heel ander situatie betrekking hebben. Een goede geestelijke herder probeert de ziektediagnose te trekken uit wat de patiënt vertelt, hij laat de gewonde vertellen wat er gebeurd is en onderzoekt dan de wond grondig.
Ook moet men niet beginnen met de zieke of gewonde te verwijten dat het toch allemaal zijn eigen schuld is: had hij maar zus gehandeld of zo niet gedaan! Daar heeft de zieke op dat moment niets aan. Eerst moet de ziekte aangepakt of de wond verzorgd, dàn pas is het tijd om te gaan corrigeren, zodat eenzelfde kwaal of euvel in de toekomst voorkomen wordt. Dat corrigeren moet met tact gebeuren. Een prachtig voorbeeld zien we in de wijze waarop de Heer met de mensen en in het bijzonder met zijn discipelen omgaat. In het geval van Thomas (Joh.20) hebben we daarvan een voorbeeld en ook in het geval van Petrus (Joh.21). De brieven van Paulus aan de Korinthiërs getuigen zowel van de herderlijke zorg van de apostel voor de gemeente aldaar als van de liefde, gepaard met wijsheid en beslistheid, waarmee hij hen wil corrigeren, sterken en vertroosten.
Opzoeken en terugbrengen
Als volgende verwijt krijgen de schijnherders van Israël te horen, dat ze het ‘afgedwaalde’ niet terughalen en het ‘verlorene’ niet zoeken’. (vs.4, 6) Ook hier stelt God zijn eigen handelwijze daartegenover (vs.11, 12, 16). In Jak.5:19,20 krijgen we in dit opzicht een belangrijke aanwijzing. Deze luidt:‘Mijn broeders, als iemand onder u van de waarheid afdwaalt en iemand brengt hem terug, laat hij dan weten dat wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, zijn ziel van de dood zal redden en een menigte van zonden bedekken zal’. Ook Gal.6:1 heeft op deze zorg voor een afgedwaalde betrekking. Van veel belang is dat we moeten terecht brengen in een geest van zachtmoedigheid en met het besef dat we zelf kunnen afdwalen en in zonde vallen. Belangrijk is ook het woord uit 1Thess.5:13 waar staat, dat we de ongeregelden moeten terechtbrengen. Dat zijn degenen die niet rustig bij de kudde blijven, maar dan eens links, dan eens rechts uit het kuddeverband schieten. Ze moeten er bijgehaald worden.
Niet heersen over de kudde
Een heel ernstig verwijt aan het adres van de leidslieden van Israël is, dat ze met hardheid en geweld heersen over de kudde(vs.4). Het gevolg daarvan is dat de schapen verstrooid raken. Zo werkt God niet. Hij weidt Zijn kudde zoals het behoort (vs.16) en treedt op tegen diegenen die de schapen aan de kant drukken (vs.17,18,20,21)
Petrus roept de herders in de Gemeente op om niet te heersen over de gelovigen die hun als erfgoederen zijn toebedeeld, maar voorbeelden voor de kudde te zijn. Uit Ezech.34 blijkt dat er in een kudde verdeeldheid onder de schapen, de rammen en de bokken kan ontstaan. Als de herders heersen is dat een slecht voorbeeld en gaan de schapen dit navolgen. Zo’n slecht voorbeeld gaf Diotrefes over wie we in 3Joh. lezen. Hij wilde de eerste zijn en wierp hen die niet naar zijn pijpen dansten uit de Gemeente.
Gods eer zoeken
Het is goed terug te komen op het verwijt dat de herders in Israël wel het vet eten, zich met de wol kleden en het gemeste slachten, maar niet de kudde weiden.
Uit het Oude Testament weten we dat het de Israëlieten niet geoorloofd was vet te eten. Het vet van offerdieren moest op het altaar aan de Here geofferd worden. De leiders in Israël aten figuurlijk gesproken het vet van de kudde. Ze dachten dus niet aan wat God toekwam, ze dachten alleen aan hun eigen belang. Voor de geestelijke herders in de Gemeente zou een dergelijk gedrag betekenen dat ze de kudde beschouwen als iets dat er alleen is voor hun profijt. Het belang van God telt niet en het belang van de schapen evenmin. Zo mogen we echter niet optreden. Een herderdienst moet tot eer van God strekken en tot welzijn van de schapen.
Niet de kudde uitbuiten
Dat goede herders mestvee hadden en daarvan aten, weten we uit de geschiedenis van Abraham en de andere aartsvaders. Ze aten dus van de kudde, maar ze slachten niet in het wilde weg en propten zich niet vol met vlees. De herders in Israël ging het er echter alleen om, profijt van de kudde te trekken. Ze slachtten en aten en met de wol van kudde bekleedden ze zich. In het Nieuwe Testament brengt Paulus naar voren dat iemand die een kudde weidt, de melk van de kudde mag gebruiken. De apostel spreekt niet over slachten en eten, want dat past niet in het geestelijk beeld van de Gemeente. Hij bedoelt alleen te zeggen dat de werker van zijn geestelijke arbeid mag leven. Zo is het niet ongepast als herders en leraars geldelijke steun van de gelovigen ontvangen (zie1Kor.9:5-8), maar ze mogen de kudde niet ‘beroven’ en ‘uitbuiten’. Herder zijn mag geen geldbaantje worden.
Hoeden
Bij het ‘weiden’ van de kudde denken we er vooral aan dat de kudde naar goede weidegrond wordt geleid en dus voldoende voedsel ontvangt. Er is echter ook sprake van ‘hoeden’ en dan staat het beschermen van de kudde op de voorgrond. Ook dat deden de herders in Israël niet. De schapen lieten ze ten prooi aan de wilde dieren (vs.7). Zo’n herder was David niet; hij riskeerde zijn leven voor de schapen (zie 1Sam.17:34-36). Zo trad ook de Heer Jezus voor zijn schapen in de bres (Joh.18:8), ja gaf Hij zijn leven voor de schapen (vgl. Joh.10:11,15,17 en 1Joh.3:16). God is een herder, die voor zijn schapen opkomt (Ezech.34: 22,28). Zo moeten ook de herders in de Gemeente de kudde beschermen voor de aanvallen van de vijand met alle risico’s daaraan verbonden.
Huisbezoek
Als een geloofsgemeenschap groter wordt, kan het wenselijk zijn het verzorgen van onderling contact enigszins te regelen, zodat niemand in het vergeethoekje terecht komt. Zo kunnen zusters een afspraak maken om alleenstaande bejaarde zusters bij toerbeurt eens per week op te zoeken. Echtparen kunnen op zich nemen alleenstaande jongeren zondags op de koffie te nodigen en ze eventueel uit te nodigen met hen de maaltijd te gebruiken. Eveneens kunnen echtparen een regeling treffen om andere echtparen op te zoeken. Daarnaast is er dan de herderlijke zorg van oudere broeders. Ook daarbij kan men als herders onderling voeling houden,zodat allen op z’n tijd bezoek ontvangen.