Op de hierboven gestelde vraag moet het antwoord natuurlijk ‘nee, zeker niet’, luiden. Maar wat gebeurt er als je toch je eigen gang gaat? Daarover gaat het in dit artikel en in het leven van verschillende oudtestamentische gelovigen zien we geïllustreerd wat er gebeurt als we wel onze eigen gang gaan. Dat is bijzonder het geval in het leven van Jakob en van David
Positie en praktijk
Voor ik daarop inga, eerst een paar inleidende opmerkingen. Als we erkend hebben, dat we vanwege onze zonden schuldig staan voor God, als we ons met berouw van onze zonden tot God bekeerd hebben en we in kinderlijk geloofsvertrouwen de Heer Jezus hebben aanvaard als onze Heiland en Heer, dan zijn we kinderen van God geworden (Joh.1:12). Dat is dan onze positie en die positie is onaantastbaar. Er is geen ‘afval der heiligen’.
Daarnaast echter hebben we met onze levenspraktijk te maken. Die praktijk kan wisselvallig zijn. De bedoeling is dat we niet meer zondigen (1Joh.2:1,2), maar we kunnen het nog wel en helaas gebeurt het ook nog wel dat we zondigen.
Nu zijn er christenen die hun positie gaan afmeten aan hun praktijk. Wanneer het ze geestelijk goed gaat, menen ze toch wel een kind van God te zijn. Gaat het ze geestelijk echter minder goed, falen ze in de praktijk, dan twijfelen ze aan hun positie en zitten ze soms diep in de put. Gelovigen in Jezus Christus moeten echter hun positie niet afmeten aan hun praktijk, maar omgekeerd: hun praktijk afstemmen op hun positie.
Als we gefaald hebben wat onze levenspraktijk betreft, moeten we niet gaan twijfelen aan onze positie, maar onze zonden belijden (1Joh.1:9) en onze praktijk in de kracht van de Geest afstemmen op onze positie.
Geen perfectionisme, geen fatalisme
Voor twee uitersten moeten we ons daarbij wachten. Het ene is dat we menen een staat te kunnen bereiken waarin we niet meer kunnen zondigen. Dat is de onbijbelse leer van het perfectionisme. Het feit dat Paulus nadat hij in de derde hemel opgetrokken was geweest een doorn voor het vlees nodig had om niet hoogmoedig te worden en die niet weggenomen werd, bewijst de onjuistheid van deze opvatting.
Een ander uiterste is dat we vervallen in een gelatenheid waarbij we uitgaan van de onontkoombaarheid van het zondigen. We hebben nu eenmaal het vlees nog in ons, we zijn niet volkomen dus moeten we wel zondigen. Het reeds genoemde vers 1Joh.2:1 zegt dat we niet behoeven te zondigen.
Kun je dan maar raak zondigen?
De leer dat de christen voor eeuwig behouden is ondanks het feit dat hij in de praktijk nog wel tekort schiet, roept bij sommigen de reactie op:‘O, dan kun je dus maar raak zondigen’. Zo’n reaktie toont in feite dat men het leven met God en Christus niet kent.
Terecht luidt een oud gezegde:‘Kinderen van God zondigen niet goedkoop’. De gevolgen van een zondige wandel voor een Christen zijn namelijk heel ernstig. Het zijn de volgende:
(a) De christen raakt de blijdschap van zijn geloof kwijt. We zien dat al bij de gelovigen van de oude dag. (zie Ps.32:3; 51:14). Let erop dat David niet bidt: ‘Hergeef mij uw heil’, maar ‘Hergeef mij de blijdschap over uw heil’. Die blijdschap was hij kwijt.
(b) Als de christen de zonde blijft koesteren, zal hij echter ook de zekerheid van het heil verliezen. Sterker nog: hij zal zich moeten afvragen of hij wel ooit behouden is geweest, en in ieder geval zal zijn omgeving zich dat moeten afvragen. Er bestaat geen afval der heiligen maar wel afval van schijnheiligen.
(c) De tijd dat hij zo leeft, is verloren tijd voor de eeuwigheid. God wil ons niet alleen behouden, Hij wil ons ook belonen. Uit 1Kor.3:12-15 blijkt dat er onderscheid is tussen behouden worden en loon ontvangen.
(d) God komt ons in zijn regering tegen met zijn kastijding. Als we niet luisteren naar de stem van de Heer, zal Hij ons tot de orde roepen met zijn hand. Zelfs als we daardoor tot inkeer komen, kunnen de gevolgen van onze ontrouw ons nog achtervolgen.
Dit beginsel zien we bij Israël. In Psalm 99:8 lezen we:’Gij zijt hun een vergevend God geweest, hoewel wraak oefenend over hun daden’. Spr.11:31 luidt:‘Zie, de rechtvaardige wordt vergolden op de aarde, hoeveel te meer de goddeloze en de zondaar’. Uit Jer.46:28 blijkt dat God een onderscheid maakt tussen Israël en de volken, maar dat betekent niet dat Israël vrijuit gaat, integendeel het zal naar recht getuchtigd worden. In Amos 3:2 vinden we eenzelfde gedachte. Wie mocht menen, dat dit alleen geldt in de oude bedeling en voor het volk Israël, vergist zich. In 1 Petr.4:17 staat duidelijk genoteerd, dat het oordeel begint van het huis Gods. 1Kor.11:30 toont ons Gods tuchtigende hand over de gemeente te Korinthe. Gal.6:7,8 bevat een waarschuwing voor gelovigen, dat God niet met zich laat spotten en dat wat een mens zaait, hij dat ook zal oogsten.
Het voorbeeld van Jakob
De ernstige les dat gelovigen niet goedkoop zondigen, is in het leven van Jakob wel heel duidelijk zichtbaar geworden. We lezen daar niet een waarschuwing van God of een oordeel van God over zijn daden, maar we zien wel de waarheid van het woord uit Gal.6 geïllustreerd dat wat de mens zaait, hij dat ook zal maaien.
Jakob ontfutselt Ezau diens eerstgeboorterecht door misbruik te maken van de conditie en de situatie van zijn broer( Gen.25:29). Later maakt zijn oom Laban misbruik van de afhankelijke positie van zijn neef en exploiteert hem als goedkope arbeidskracht door hem veertien jaar voor zich te laten werken.
Jakob bedriegt zijn vader op een gemene manier: hij geeft zich uit voor de oudste en sleept zo de zegen in de wacht. Later neemt zijn oom Laban hem te pakken en schenkt hem zijn oudste dochter in plaats van de jongste en als het Jakob goed gaat met het verwerven van zijn kudde, verandert Laban wel tienmaal zijn loon.
Hier valt ook nog iets te zeggen van Rebekka. Ze heeft het bedrog bedacht en Jakob daartoe aangezet. Als ze hoort dat Ezau van plan is Jakob te doden, bedenkt ze een oplossing: Jakob moet een poosje uit het gezichtsveld van zijn broer blijven en ze bewerkt dat hij naar Haran gaat op zoek naar een vrouw. Het zijn niet‘een paar dagen‘ geworden, zoals zij dacht, maar twintig jaar en ze heeft haar zoon niet meer teruggezien. Dat was de oogst van haar bedrog.
Jakob verblijft dus twintig jaar in de vreemde waar hij zijn bedrog ’terugbetaald’ krijgt. Maar dat is nog niet alles. Als hij terugkeert naar Kanaän staat hij doodsangsten uit met het oog op de ontmoeting met Ezau. Die ontmoeting loopt wel goed af, maar de angst ervoor heeft hij wel moeten doorstaan. Naast allerlei droevige dingen in zijn gezin, twist tussen de beide zusters die hij tot vrouw had (Gen.29:31-30:24); de ontering van zijn dochter Dina bij Sichem (Gen.34); de wrede moord op de bevolking van Sichem door zijn zonen Levi en Simeon en de angst voor een mogelijke vergelding daarvan; de schanddaad van Ruben (Gen.35:22); wordt hij tenslotte op een minne manier bedrogen door zijn eigen kinderen. Ze geven voor, dat hun broer Jozef door een wild dier verscheurd is, terwijl ze hem stiekum als slaaf hebben verkocht.
Het voorbeeld van David
Laten we nu de geschiedenis van David bekijken. Deze man naar Gods hart heeft een keer heel zwaar gezondigd. Hij pleegde overspel met Bathseba en liet haar man, Uria, doden. Voor die daad had hij de dood verdiend, maar God is hem genadig (2Sam.12:13). Het leven werd hem gespaard, maar hij zondigde niet goedkoop. Hij pleegde overspel: anderen zouden overspel plegen met zijn vrouwen(2Sam.12:11; 15:16;16:22). Hij had iemand laten omkomen door het zwaard, wel, het zwaard zou van zijn huis niet wijken (2Sam.12:10). Zelf had hij van de bruut uit de gelijkenis die Nathan hem voorhield, gezegd: ‘Viervoudig zal hij het wedergeven’ (2Sam.12: 6): in zijn gezin sloeg de dood viervoudig toe. Het kind dat hij bij Bathseba verwekt had stierf; Ammon werd door Absalom gedood en Absalom zelf werd gedood in de opstand tegen zijn vader en later werd Adonia terechtgesteld.
Christenen ondergaan niet alleen in dit leven de tucht van God waardoor ze oogsten wat ze gezaaid hebben, ze zullen net als de ongelovigen eenmaal verantwoording hebben af te leggen voor de rechterstoel van God. Dan gaat het er niet om of ze voor eeuwig behouden zijn of niet, maar wel zullen hun werken openbaar worden. Alles wat niet deugt zal verbranden. De zonden worden niet in rekening gebracht, God heeft ze vergeven en gedenkt ze niet meer. Maar wat een beschaming als er zoveel wegvalt en we met lege handen voor God zouden komen staan.
Laat niemand zeggen dat je als christen straffeloos je eigen gang kunt gaan.