Openbaringen – Adam en Eva – Het is mooi om te zien hoe God op één van de eerste bladzijden van de Bijbel ons een ‘voorafschaduwing’ geeft van de verhouding van Christus en Zijn Gemeente. De gedachten die Hij van vóór de schepping had aangaande Christus en diens bruid krijgen, om zo te zeggen, gestalte in de verhouding van Adam en Eva.
God wilde niet dat Adam alleen zou blijven. Hij wilde voor hem een vrouw scheppen, die bij hem zou passen. Een vrouw die de aanvulling van Adam zou zijn en met wie hij een eenheid zou vormen.
Zo wilde de Here God voor zijn Zoon die daarvoor mens zou worden, een bruid vormen. Daarvoor wilde God alles doen !
De Here bracht een diepe slaap over Adam, opende zijn zijde, nam van hem een rib en bouwde daaruit Eva. Om de Gemeente te vormen, moest God zijn Zoon in ‘het stof des doods leggen’ (Ps.22:16). In zijn dood werd de zijde van Christus geopend en vloeide het bloed, waarvan een lied zegt: ‘En het bloed uit zijn zij, spreekt van zonden mij vrij’. Dat geldt voor elke gelovige individueel , maar op grond van de bloedstorting van Jezus Christus werd ook de Gemeente gevormd.
Dat gebeurde op de Pinksterdag toen de Heilige Geest op aarde uitgestort werd en de gelovigen tot één Lichaam, de Gemeente, werden gedoopt. Het kan ook anders worden gezegd: God heeft Zich de Gemeente verworven door het bloed van zijn eigen Zoon (Hand.20:28).
God bracht Eva bij Adam en stelde haar vóór hem. Toen Adam Eva zag, riep hij vol extase uit: ‘Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees, deze zal ‘mannin’ heten, omdat ze uit de man genomen is’(Gen.2:23). Het volgende vers zegt; Die twee zullen tot één vlees zijn’. In tegenstelling tot de dieren, aan wie hij een naam moest geven, zag Adam nu een gelijkwaardig wezen, dat uit hem gevormd was en met wie hij kon omgaan. Behoorde het zo ook niet tot de vreugde die de Heer Jezus voor zich zag en waarvoor Hij het kruis heeft verdragen (Hebr.12:2), dat Hij door dat kruis zich een vrouw zou verwerven met wie Hij een innige band kon onderhouden ? Zoals Eva uit de man genomen is, zo is de Gemeente uit Christus gevormd.
Efeze 2
Iemand, die voor het eerst kennisneemt van de overbrenging van zo’n oudtestamentisch beeld op een nieuwtestamentisch gegeven, zal dat misschien wat ‘gezocht’ vinden. Maar laten we het Nieuwe Testament er eens op naslaan. In Efeze 1:22,23 lezen we: ‘En Hij heeft alles aan zijn voeten onderworpen en Hem als hoofd over alles gegeven aan de Gemeente, die zijn lichaam is, de volheid van Hem, die alles in allen vervult’. God heeft alles in hemel en op aarde aan Christus onderworpen en Hem tot hoofd van alle dingen gesteld. In beeld is precies ditzelfde met Adam gebeurd. Adam kreeg een plaats als hoofd van de schepping. Eva ontving dus een man, die hoofd van de toenmalige aardse dingen was. Omgekeerd was zij de volheid of de aanvulling van Adam. De parallel tussen Gen.2:23,24 en Ef.1:22,23 is onmiskenbaar.
Efeze 5
Nog duidelijker komt de parallel tussen Adam-Eva en Christus-Gemeente uit in Ef.5. We lezen in Ef5:25: ‘Mannen, hebt uw vrouwen lief, evenals ook Christus de Gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar zou heiligen, haar reinigend door de wassing met water door het woord, opdat Hij de Gemeente voor Zich zou stellen, heerlijk, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar opdat ze heilig en onberispelijk zou zijn’.
In de Bijbel zien we dat ‘alledaagse’ zaken soms belicht worden door de hoogste geestelijke werkelijkheden. Hier hebben we daar een voorbeeld van. Het huwelijk is een gewone, aardse zaak. Dat mannen hun vrouwen moeten liefhebben, zou ook zonder meer als een voorschrift van God aan de mannen voorgehouden kunnen zijn.
Maar zo is het niet gebeurd. Aan de mannen wordt de liefde van Christus voor zijn Gemeente voorgehouden en wat Hij voor haar heeft overgehad. Zó moeten de mannen hun vrouwen liefhebben. Wat een klemmend beroep gaat van deze woorden uit! De vergelijking die hier wordt gebruikt, is maar niet willekeurig. God had bijvoorbeeld kunnen zeggen, dat een man zijn vrouw moet liefhebben zoals een moeder haar kind liefheeft. De elementen van die vergelijking passen echter niet bij elkaar. Als de liefde van de man tot zijn vrouw vergeleken wordt met die van Christus tot zijn Gemeente dan berust de parallel niet alleen op het begrip ‘liefhebben’. Nee, het gaat er om dat het huwelijk een afschaduwing is van de verbinding van Christus met de Gemeente. Het gaat er om dat de liefde van de man tot zijn vrouw eenzelfde soort liefde is als die van Christus tot zijn Gemeente. Het is de liefde van een huwelijksverbinding. Adam staat dan ook model voor Christus en Eva voor de Gemeente.
Christus heeft Zich voor de Gemeente overgegeven. Dat is in heverleden gebeurd op het kruis. De tekst zegt verder dat Christus de Gemeente heiligt en reinigt. Dat is een werk in het heden, het gaat elke dag door. De Gemeente wordt namelijk gevormd door mensen, die nog zwakheid kennen, die nog het vlees in zich hebben. Ze kunnen bevuild worden door hun wandel op aarde (vgl.Joh. 13). Ze kunnen ook nog zondigen en dus door zonde bevlekt worden (vgl. 1Jh.2:1,2). Daarom is er heiliging en reiniging nodig. Christus doet dat door zijn woord. Hoe nodig is het dan dat we de de Bijbel lezen en dat we onder de prediking van het woord komen! Als derde wordt opgemerkt dat Christus de Gemeente zonder vlek of rimpel voor Zich zal stellen. Dat gebeurt in de ,i>toekomst. Als de Heer Jezus zijn Gemeente komt halen, dan neemt Hij haar op in de heerlijkheid en dan zit er op haar kleed geen vlek van zondige dingen, maar er valt bij haar dan ook geen rimpeltje van veroudering, aftakeling, vergankelijkheid te ontdekken.
In een lied zingen we ‘en stelt haar dan zonder vlek of rimpel, aan zijn Vader voor.’ Dat staat niet zo in de Bijbel. Daarom behoeven we die versregel nog niet te schrappen. We kunnen ons best voorstellen dat de Zoon zijn bruidsgemeente ook aan de Vader voorstelt. Er staat ook niet, dat Hij Zich de Gemeente voorstelt, maar dat Hij haar vóór Zich stelt. Van ‘stellen vóór iemand’ is de uitdrukking ‘aan iemand voorstellen’ natuurlijk afgeleid. Hier staat de uitdrukking in de oorspronkelijke zin: Christus stelt de Gemeente vóór zich. Hij plaatst haar vlak voor zijn ogen, zodat Hij haar goed kan beschouwen en haar beeld in Zich kan opnemen. Mogen we niet zeggen dat de bewondering van Adam voor Eva een voorafschaduwing is van de bewondering van de Heer als Hij de Gemeente voor Zich stelt? Dat niet omdat de Gemeente van zichzelf zo bewonderenswaardig is, maar om dat wat ze door Hem geworden is?
In Ef. 5 zien we nog meer punten van overeenkomst, er staat namelijk in vers 30:‘wij zijn leden van zijn lichaam’. Zoals Eva been was van het gebeente van Adam en vlees van zijn vlees, zo zijn wij leden van het lichaam van Christus. De Gemeente is zijn lichaam en ze is tegelijk zijn bruid. Dat gold voor Eva ook zo ten aanzien van Adam. Zij wordt wel niet ‘het lichaam’ van Adam genoemd, maar was wel van zijn lichaam: been van zijn gebeente en vlees van zijn vlees, en tevens was ze zijn bruid, zijn vrouw.
De Telos-editie laat net als de Statenvertaling na de woorden ‘wij zijn leden van zijn lichaam’ volgen: ‘van zijn vlees en van zijn gebeente’. De vertaling van het NBG heeft deze toevoeging weggelaten. Dit zinsdeel komt niet in alle handschriften voor. Het is dus mogelijk dat een overschrijver het toegevoegd heeft, denkend aan Gen.2: 23. Als dat zo zou zijn, heeft men dus al van de vroegste tijden van het christendom beseft dat in dit gedeelte een parallel met Gen.2:23,24 getrokken werd en heeft men die parallel nog willen versterken. Dat besef vindt steun in vs. 31 en 32.
Nadat Paulus de woorden van Gen.2:24 heeft geciteerd, die eindigen met ‘die twee zullen tot één vlees zijn’, vervolgt hij namelijk met ‘Deze verborgenheid is groot, maar ik doel op Christus en de Gemeente. Dat God in Adam en Eva een afschaduwing van de verbintenis tussen Christus en zijn Gemeente heeft willen geven, is dus onmiskenbaar. Op wat een hoog plan komt zo het huwelijk tussen man en vrouw te staan! Wat een verantwoordelijkheid hebben man en vrouw dan om aan het beeld van Christus en de Gemeente in de praktijk van elke dag te beantwoorden. In een tijd van huwelijksontrouw en huwelijksvervlakking is het wel actueel daar de aandacht op te vestigen.
Openbaring 19
Het boek de Openbaring is de tegenhanger van het boek Genesis. Allerlei elementen uit het eerste Bijbelboek vinden we in het laatste terug. Soms kun je een onderlinge vergelijking tussen beide boeken maken, soms gaat het meer om een tegenstelling. Maar dat Genesis en Openbaring met elkaar in verband staan is buiten kijf.
Over de verhouding van Christus tot de Gemeente wordt in de Openbaring in directe zin gesproken en wel onder de benamingen ‘Lam’ en ‘Bruid van het Lam’.Daar dit geen leerstellig maar meer een praktisch, opbouwend artikel is, ga ik voorbij aan de bezwaren van hen die menen dat hier met de bruid op Israël gedoeld wordt.
In Openb.19:7 wordt de bruiloft van het Lam aangekondigd en staat er:‘zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt’. We kennen het gereedmaken bij een gewone bruiloft. Wat een werk wordt ervan gemaakt om de bruid er op haar voordeligst te laten uitzien. Van alle voorbereidingen is het aanschaffen van de bruidsjapon wel de belangrijkste. De Gemeente van Jezus Christus mag toeleven naar de bruiloftsdag. Doen we dat ook en treffen we voorbereidselen?
Hier in Openb.19 gaat het ook om de bruidsjapon.. Er volgt namelijk op de mededeling over het gereedmaken, deze uitspraak: ‘en haar is gegeven bekleed te zijn met blinkend, rein, fijn, linnen’. Let op: er staat ‘haar is gegeven’. Er is iemand die de Bruid ergens toe in staat gesteld heeft en dat heeft met haar bruidskleed te maken. Voor dat schitterende kleed dat naar alle kanten blinkt en smetteloos rein is, kan ze niet uit zichzelf zorgen. Ze kan er wel wat aan doen, maar daarvoor moet haar door een ander de mogelijkheid gegeven worden. Die ander is God of het Lam. Als we lezen over blinkend, rein, fijn linnen, zijn we geneigd te denken dat God of dat Christus de Gemeente van top tot teen bekleedt. Dat is hier echter niet de gedachte. Er volgt namelijk: ‘ het fijne linnen zijn de gerechtigheden der heiligen’.
Die uitdrukking slaat niet op het feit dat God een ieder die gelooft, rechtvaardig verklaart. Met ‘gerechtigheden’ wordt gedoeld op rechtvaardige zaken, op goede daden. Het NBG heeft het zó weergeven: ‘het fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen’.
Het is een bekend gezegde, maar waard om te herhalen, dat het kleed van de hemelse bruid door die bruid geweven wordt. Wij als gelovigen weven dat kleed door de werken van het geloof. Het kleed zal prachtig zijn, het is volkomen, maar toch hangt het ook van ons af hoe dat bruidskleed er zal uitzien. Je hebt heel wat bruidsjaponnen, ze zijn allemaal prachtig, maar de een verschilt wel van de ander. Zo is het met het bruidskleed van de Gemeente. Het zal er schitterend uitzien, maar hoe schitterend ?
Daar kunnen wij aan meewerken! Wat een verantwoordelijkheid hebben we dan! Laten we niet de kantjes eraf lopen, maar ons inzetten voor God en voor Christus. Laat het belang van de Heer bij ons altijd de eerste plaats hebben. Laten we wèl doen aan allen, laten we het evangeliewerk steunen, help een zieke zuster, laat op je werk zien Wie Christus is. Al zijn we geen handwerkslieden, we kunnen weven, weven aan het bruidskleed van de vrouw van het Lam.
Openbaring 21
Straks is alles klaar. Het kleed is af. Maar dat niet alleen, de bruid heeft ook sieraden. Straks wordt de Gemeente gezien als ‘een bruid die voor haar man versierd is’(21:2). Rebekka kreeg van de knecht van Abraham sieraden (zie Gen.24). Ze kreeg ze, maar ze moest ze zelf aandoen. Het sieraad van de bruid bestaat uit alles wat waardevol is voor Christus. In 1Ko. 3 lezen we dat de gemeente gebouwd wordt en dat moet gebeuren met goud, zilver en kostbare stenen. Het gaat daar om de voorstelling van de Gemeente als huis of tempel Hier in Openb. 21 betreft het de voorstelling van een bruid, maar de gedachte van versiering, van schoonheid vinden we in beide. Zou de versiering niet net als het kleed, mede van onze inspanning afhangen, net zoals bij het bouwen van het huis het mede op de inspanning van de bouwers aankomt?
De bruid is gereed. Nu kan ze getoond worden, en ze wordt getoond. Johannes wordt meegenomen door de engel en hij ziet het Nieuwe Jeruzalem, het hemelse Jeruzalem in al haar schoonheid. (zie vs. 9v.v.).
Een jongen en een meisje zien uit naar de dag van de bruiloft. Wat leven ze er naar toe. Christus ziet uit naar de dag van zijn bruiloft. Zien wij er net zo naar uit als Hij? ‘Wat een dag, wat een dag zal dat zijn’!