2Kor.12:1-10 – Vertrouwen geschaad – Het vertrouwen van de gelovigen te Korinthe in de apostel Paulus was geschaad. Dat was niet de schuld van Paulus, maar van judaïstische leraars, die de Korinthiërs tegen Paulus opzetten. Dit was een pijnlijke ervaring voor de apostel. Wij kunnen ons dat voorstellen. We maken het zelf soms ook mee. Daarbij moeten we ons echter altijd eerst afvragen of wij zelf geen reden hebben gegeven voor het verlies van vertrouwen. Als we verkeerde dingen leren of ontactisch optreden, is het onze eigen schuld dat we het vertrouwen bij anderen verliezen.
Omgekeerd moeten we, als we het vertrouwen in iemand verloren hebben of dat dreigen te verliezen, onszelf afvragen of we wel goede grond hebben voor onze afwijzende houding ten opzichte van die ander. Ook moeten we ons afvragen of we ons niet laten beïnvloeden door anderen. Zelfonderzoek is dus broodnodig en als we menen voor onszelf vrij te staan, moeten we bedenken dat het juiste oordeel bij de Heer ligt (1Kor.4:4).
Er moet geroemd worden…. De judaïsten pochten op wat ze waren en wat ze deden. Paulus vraagt ironisch aan de Korinthiërs of hij dan ook een beetje mag roemen. Het is eigenlijk dwaasheid, maar de Korinthiërs verdroegen zulke dwaasheid van de judaïstische leraars, laten ze het nu ook van hem verdragen (2Kor.11:16-21). Daarop somt de apostel de dingen op op waarop hij zoal roemen kan. Hij doet dat in feite tegen zijn zin en geeft aan zijn betoog opeens een wending met de woorden: ‘Moet er geroemd worden, dan zal ik roemen in wat mijn zwakheid betreft (2Kor.11:30;12:5,9).
Daarop vertelt hij, hoe hij in een mand neergelaten werd door een venster in de muur van Damascus. Stel je voor, als een misdadiger moet hij vluchten bungelend in een mand. Is dat geen zwakheid?
Soms moeten ook wij ons verdedigen tegenover valse aantijgingen. Doen we het dan in dezelfde geest als Paulus? Of roemen we met zelfvoldaanheid over wat we kunnen en wat we wel allemaal doen? Als we dan gedwongen worden om te roemen, laten we het doen in onze zwakheid. Dan kan de kracht van Christus in ons wonen en werken.
Roemen in wat God doet
Als er dan geroemd moet worden, wil Paulus dat niet doen in wat hijzelf gedaan heeft, maar in wat God hem heeft laten meemaken (2Kor.12:1). Hij beschrijft welke wonderbare ervaring hij heeft meegemaakt. Hij noemt zichzelf niet bij name, hij spreekt ook niet over ‘ik’, maar heel afstandelijk over een mens in Christus. Hij wil zichzelf niet omhoog steken. Hij wil niet spreken over zichzelf als mens, d.w.z. als afstammeling van Adam. Hij spreekt over zichzelf in de kwaliteit van wat God van hem gemaakt heeft: een mens in Christus. Dat hij die mens in Christus is, blijkt o.a. uit vs 7. Je kunt namelijk moeilijk hoogmoedig worden over ervaringen die een ander heeft meegemaakt en die jou geopenbaard zijn. Ook hier kunnen we een les uit trekken. Er zijn gelovigen die de mond vol hebben over wat ze meegemaakt hebben, en de neiging daartoe woont ook in ons hart. We kunnen dat soms heel nederig inkleden, maar uiteindelijk komen we zelf op de voorgrond te staan. We moeten die neiging oordelen om in het middelpunt te willen staan door onze ervaringen breed uit te meten, oordelen. Laten we ook hierin een voorbeeld nemen aan Paulus.
In of voor het vlees?
Zo komt de apostel in zijn betoog dan toe aan het spreken over het grootste bewijs van zwakheid, namelijk de doorn voor het vlees. De vraag is of we moeten lezen ‘een doorn in het vlees’ (St.Vert.;NBG) of ‘een doorn voor het vlees’ (Telos). In het eerste geval ziet de doorn op een kwaal in het lichaam of in het lichamelijk bestaan van de apostel. In het andere geval wordt alleen aangegeven wat het doel van de doorn is, namelijk om het vlees bij de apostel eronder te houden. De doorn kan dan duiden op een kwaal in het lichaam, maar ook op elke andere handicap die de apostel hindert. Ik ga van deze tweede weergave uit.
Wat is de doorn in het vlees?
De apostel geeft als nadere toelichting van de ‘doorn’, dat die hieruit bestaat, dat een engel van Satan hem met vuisten slaat. Dit zou kunnen zien op een geestelijk, zowel als op een lichamelijk lijden en er zijn diverse nadere verklaringen daarvan gegeven. Ik noem er een aantal:
Men heeft wel gedacht aan een zondige begeerte, die de apostel zou dwarszitten. De vermelding van de werkzaamheid van een engel van Satan zou dit kunnen doen vermoeden, maar kunnen we met redelijkheid verwachten dat God, direct of indirect via satan, een zondige begeerte bij een gelovige opwekt?! Dan zou Hij Paulus met het kwade verzoeken en dat doet God niet (zie Jak.1:13).
Anderen opperen dat Paulus aan epilepsie leed en voeren 1Thess. 2:18 aan ter ondersteuning van deze gedachte.
Met een beroep op Job.2:6 ligt het wellicht meer voor de hand te denken aan een lichamelijke kwaal, die het uiterlijk van de apostel ontsierde. We zouden ons daartoe ook kunnen beroepen op Gal.4:14 waar Paulus spreekt over een verzoeking die er voor de Galaten in zijn lichaam aanwezig was. Daarbij zouden we kunnen denken aan een oogkwaal. Voor die gedachte pleit: (1) dat Paulus tegen de Galaten zegt, dat ze bereid waren hun ogen uit te rukken en ze hem te geven (Ga.4:15); er moet een reden zijn waarom hij over de ogen spreekt; (2) dat uit Hand.23:5 zich laat afleiden dat hij slecht zag; hij heeft de hogepriester namelijk niet herkend en die zal hij toch wel gekend hebben; (3) dat de apostel zijn brieven liet schrijven en hij zijn verrassing uitspreekt dat hij de brief aan de Galaten helemaal zelf (en met zulke grote letters?) geschreven heeft (Gal.6:11).
Wat is de reden voor de doorn in het vlees?
Belangrijker dan de vraag wat de doorn nu precies is, is de vraag waaròm de apostel de doorn voor het vlees gekregen heeft. Daarnaar hoeven we niet te gissen. Paulus kreeg deze kwaal om hem voor hoogmoed te bewaren. Op de buitengewone ervaring die hij heeft meegemaakt, zou de apostel zich kunnen verheffen. Dat hij de doorn kreeg, is niet een bewijs van tuchtiging, maar van liefdevolle zorg van God voor zijn dienstknecht.
Het lijden dat God zendt kan zijn: (1) opvoedend, of educatief, God wil er ons door vormen en klaar maken voor een taak; (2) correctief, God wil ons terugbrengen van een verkeerde weg; (3) preventief, God wil ons bewaren voor een verkeerde weg. Dat laatste is hier bij Paulus het geval. Ook voor ons kan lijden nodig zijn om ons voor een verkeerde weg te bewaren. Laten we God dan danken voor die zorg.
We kunnen van dit vers nog meer leren, namelijk dat de volmaaktheidsleer ofwel het perfectionisme onbijbels is. Deze leer houdt in, dat de mens al strijdend tegen de zonde in zich, het kwaad in zijn binnenste totaal kan overwinnen, zodat hij niet meer zondigen kan. Paulus blijkt echter nog gevaar te lopen om te zondigen en dat nog wel door geweldige geestelijke ervaringen die hij heeft meegemaakt.
Wat deed Paulus toen hij die doorn ontving?
In eerste instantie wilde Paulus van zijn kwaal bevrijd worden. Hij bad tot de Heer Jezus om ervan verlost te worden. Hij vertelde eenvoudig zijn probleem. Hij deed dat driemaal en hield op toen God hem duidelijk maakte, dat Hij door de zwakheid van Paulus zijn kracht wilde laten uitkomen. We hebben hier een voorbeeld van een gebed dat niet verhoord, maar wel beantwoord wordt.
Volgens Fil.4: 6 mogen we al onze verlangens met gebed, smeking en dankzegging bekend maken bij God. Er staat niet dat al onze gebeden verhoord worden, maar ook niet dat ze niet verhoord worden. We moeten dat aan God overlaten. Het resultaat van ons bidden wordt in vers 7 vermeld, namelijk dat als we zo overgegeven bidden, de vrede van God onze harten en gedachten bewaren zal in Christus Jezus. Dikwijls vinden wij de verhoring van onze gebeden iets uitzonderlijks, maar dat is een verkeerde instelling. De niet-verhoring is iets uitzonderlijks. Met het niet verhoren heeft God echter een bedoeling. Ook wij kunnen meermalen bidden voor een zaak, terwijl er geen verhoring optreedt. Dan kan God ook ons duidelijk maken dat we moeten leven met datgene wat Hij over ons beschikt heeft en zullen we moeten vragen naar Gods bedoeling met het niet verhoren van ons gebed.
Welke verklaring kreeg hij?
Het gebed van Paulus werd, zoals gezegd, wel beantwoord. Ten eerste maakte God aan Paulus duidelijk, dat Hijzelf hem deze doorn welbewust gegeven had. Het was geen toevalligheid, het was ook niet een eigenmachtige daad van Satan, hoewel die wellicht meende eigenmachtig te handelen. Nee, God had dit alles in de hand en beschikte het zo. Ook wij moeten beseffen, dat wat ons overkomt niet buiten God omgaat, ook al is de Satan erbij betrokken. We moete met Job zeggen: ;De Here heeft (gegeven…, de Here heeft (genomen….’.
Vervolgens maakt God de apostel duidelijk, dat de doorn niet weggenomen zal worden. Dat is een beproeving voor Paulus! Maar de Here God zegt er iets bij: dat de apostel ondersteund zal worden in dit lijden. door Gods genade. Tenslotte laat God hem weten, dat die doorn een zegenrijk resultaat zal hebben. De kracht wordt namelijk in zwakheid volbracht.
Ook wij kunnen te maken krijgen met lijden dat niet van ons wordt weggenomen. Dan zegt God ook tot ons: ‘Mijn genade is u genoeg’. Wij moeten dan leren te zeggen: ‘Uw genade is mij genoeg’.
Wat werkte de doorn uit?
Paulus is niet opstandig geworden, maar ook niet moedeloos. Nee, de apostel aanvaardt de weg die God met hem gaat..Hij beseft dat deze kwaal nuttig is voor zijn dienst en dat brengt hem ertoe te roemen, niet alleen in deze doorn, maar in al zijn zwakheden. Hij heeft er zelfs een welgevallen in, want hij ziet het doel, namelijk dat Gods kracht dan op hem woont en door hem kan werken. Het gaat de apostel erom dienstbaar voor God en voor Christus te zijn. Daarvoor wil hij lijden ondergaan. Hij weet dat hij sterk is, als hij zwak is. Heeft het lijden bij ons hetzelfde resultaat? Dat kan als we het op dezelfde wijze aanvaarden als Paulus dat deed. Geve God ons daartoe zijn genade.