396 jrg 137, 09-1994 Obadja, de knecht van de Heer (2 slot)

Afzijdig blijven staan – Het blijft niet bij een algemene constatering. Obadja somt tot in de détails op wat er mis is met Ezau. Ten eerste stonden ze afzijdig toen het leger van de Judeërs belaagd werd en de vijand Jeruzalem binnentrok. Ze maakten daardoor in feite gemene zaak met Israëls vijanden. God zegt het zo ‘waart ook gij als een van hen’(vs.11). Het is niet zonder belang dat gesproken wordt over ‘vreemden’ en ‘uitlanders’, die over Jeruzalem het lot wierpen. Met deze vreemden had Ezau zich als broedervolk van Jakob nooit mogen vereenzelvigen.

‘Het lot werpen’ houdt in dat mensen en goederen daarmee aan de diverse overweldigers werden toegewezen (zie Joël 3: 3; Nahum. 3:10). Denk ook aan de vernederende behandeling van de Here Jezus door de Romeinse soldaten, die het lot wierpen over het kostbare onderkleed (Ps.22: 19; Matth.27:35; Mark15:24; Luk.23:34; Joh.19: 34).

De zonde van onverschilligheid en afzijdigheid is ook ons niet vreemd. We worden als christenen niet geroepen alle kwaad in de wereld te bestrijden, maar als Gods volk belaagd en vervolgd wordt ,mogen we niet afzijdig toekijken. Het minste is dat we voor de vervolgden bidden en meelijden ‘alsof u ook zelf in het lichaam mishandeld was’ (Hebr.13:3). Waar we gelegenheid hebben zullen we ook daadwerkelijk helpen, het zij met geld en goederen, hetzij met de vervolgden schuilplaats te bieden, zoals die andere Obadja deed met de profeten des Heren.

David heeft in Ps.38:12 de afzijdige houding van vrienden en bekenden gehekeld bij het lot dat hem trof, Waarschijnlijk heeft deze Psalm een Messiaanse trek en zien we er een heenwijzing in, dat Jezus Christus door zijn discipelen werd verlaten en dat ze van verre stonden bij het kruis. Hoe heeft dat het hart van de Heiland verdriet gedaan. Als wij nu afzijdig staan bij het leed dat anderen om Christus’ wil treft, dan doen we Hem daarmee leed aan vgl. Matth.25:40,45).

Leedvermaak

Het bleef niet bij afzijdigheid, de Edomieten hadden ook leedvermaak over het verschrikkelijk lot dat Juda trof. Ze lieten dat ook goed merken. Met ‘een grote mond’ spraken ze erover en spotten ze ermee (vgl. Kgl.4:21; Ps.137:7). ‘Geen zoeter vermaak dan leedvermaak’ zegt men wel. Maar dat is een zoetheid die iemand bitter kan opbreken. Het is een laag vermaak. Ook dat kwaad is ons niet vreemd. Het zit al in het kinderhart. Als kinderen elkaar niet zo best mogen en een van hen krijg straf dan ligt het ‘lekker, puh’ de ander voor in de mond. Als ouderen weten we het leedvermaak te beheersen, maar we hebben soms innerlijk voldoening als het anderen slecht gaat, met wie we een verschil van standpunt hebben.

Rechtzinnige kerken storten in elkaar door dwaalleer en wereldsgezindheid. Doet ons dat nog wat? Doet het ons wat om Christus’ wil, omdat Hij er niet meer de eer krijgt, die Hem toekomt? Doet het ons wat terwille van de vele ontredderde gelovigen die zich daar bevinden en die niet weten waar ze heen moeten? Of zeggen we: ‘mooi zo, laten ze maar naar ons toe komen ’?

De hand slaan aan hun bezit

De opsomming van kwaad gaat door. God roept Edom op om niet in de poort van Jeruzalem te komen en de hand uit te strekken naar het bezit van Israël. Deze oproep heeft als achtergrond dat de Edomieten dat wèl deden. Andere plaatsen, die kennelijk op dezelfde periode doelen, spreken heel duidelijk over dit optreden van Edom en over Gods oordeel dat Edom treffen zal (Ezech. 35; Jer. 49:7-22; waarschijnlijk. ook Ezech.25:12-14).

Zelfs beroofden de Edomieten de vluchtelingen uit Jeruzalem en leverden ze over aan de vijand. Ze namen daartoe de meest strategische plaatsen in om er zoveel mogelijk te vangen, namelijk de kruispunten van de wegen. Treurig gedrag! Maar ook dat kwaad is ons niet vreemd. Hebben ook ‘christenen’ niet vaak gemene zaak gemaakt met de overheid om gelovigen te vervolgen? We zagen en zien dat kerken onder communistische regimes de overheid aldaar steunen in het vervolgen van christenen, die aan Gods Woord trouw willen blijven. We herinneren ons een soortgelijk optreden in ons eigen land ten tijde van de Spaanse overheersing. Zover behoeven we trouwens niet terug te gaan in de geschiedenis. In de tijd van de Afscheiding vond iets dergelijks ook plaats in onze ’christelijke natie’.

De dag des Heren

Over dit kwaad van Edom zal het oordeel van God zonder erbarming komen. Jakobus schrijft dat het oordeel van God onbarmhartig zal zijn over hem die geen barmhartigheid gedaan heeft (Jak. 2:13). Zoals de Edomieten de Judeërs behandeld hebben zullen ze zelf behandeld worden. Hun kwaad zal op hun eigen hoofd neerdalen (Joël 3:4). Ook andere plaatsen dan de reeds genoemde, spreken over een gericht dat Edom treffen zal (Amos1:12; Jes. 63:1-6)
Het gericht over Edom wordt in vers 15 geschilderd als een onderdeel van het oordeel dat over alle volken zal komen en dat zich voltrekt in de dag des Heren. In het Oude Testament. wordt deze dag aangekondigd als een dag van duisternis en benauwdheid (Jes.13:6; Jer.46:10; Ezech. 30:3,4; Joël 1:15; 2:1,11,31; 3:14; Amos.5:18; Zef.1:14,15; Mal.3:2;4:1,5)
Ook het Nieuwe Testament spreekt erover als een dag van gericht (1Thess.5:2,3; 2Petr. 3:10) die komt als een dief in de nacht.

Hoe heel anders wordt de komst van de Heer voor de Zijnen aangeduid. Samen met de opgewekte ontslapenen zullen de gelovigen die leven bij de komst van de Heer Hem tegemoet gaan in de lucht (1Thess.4:15-18). Voor ons komt Hij als Heiland en bij zijn komst zal ons lichaam veranderd worden in gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid (Fil.3:20,21). Dan zal Hij de zijnen in het Vaderhuis brengen (Joh.14:1-3).

Over Edom (zie Mal.1:3,4) en de omringende volken is in het verleden al een oordeel gekomen. We zien daarin een voorvervulling van het gericht dat God door Obadja over dat volk heeft uitgesproken. Dat gericht is om zo te zeggen een dag des Heren in miniatuur. Het is een voorafschaduwing van het oordeel dat in de toekomst Edom en alle volken treffen zal.

Ontkoming op de berg Sion

Obadja eindigt niet met de oordeelsprofetie over de volken. Het duister klaart op en het licht breekt door. Aan het gericht dat de volken treft, zal het huis van Jakob geen deel hebben. Integendeel op de berg Sion zal er ontkoming zijn. Israël zal het land weer in bezit nemen. Er zal heil zijn voor het hele huis van Jakob. Niet alleen voor Juda, maar ook voor Jozef. Ja, ook voor Jozef zal er heil dagen en Obadja vermeldt daartoe de naam van Jozef expliciet. De Israëlieten zullen als een vuurvlam fungeren en Ezau als de stoppels die door die vlam in brand gezet worden. Het vonnis over Edom wordt in eerste instantie door de volken voltrokken (vs.1), daarna echter zal het definitieve oordeel door Israël aan Ezau worden uitgevoerd.

Het Zuiderland van Israël zal dan het gebergte van Ezau omvatten, ofwel de inwoners van het Zuiderland zullen Edom veroveren. De Laagte bij de Middellandse Zee zal het land van de Filistijnen omvatten (de Gazastrook van nu) ofwel de inwoners ervan zullen het land van de Filistijnen in bezit nemen. Naar het Noorden toe zal Samaria weer in handen van het volk Israël vallen en zal de stam van Benjamin Gilead bevolken.

Het land van de Kanaänieten zal door de ballingen van het leger van Israël (de teruggekeerden uit de tien stammen?) onderworpen worden en de ballingen van Jeruzalem zullen, uit Sefarad komend, de steden van het Zuiderland weer in bezit nemen. Wat met Sefarad bedoeld wordt, is onzeker. Men denkt aan Spanje, dat door de Joden zo genoemd werd. Anderen opperen dat het gaat om een gebied in Medië waarheen de Joden verbannen waren. Ook zijn er uitleggers die het vereenzelvigen met Sefarvaïm in Babylonië. Hoe dat ook mag zijn, een herbevolking van het land en een algemeen herstel van het volk zal plaatsvinden

Verlossers op de berg Sion

In de dagen van de Richteren zond God verlossers of richters die het volk moesten bevrijden dat door de vijand belaagd werd. Dat het land door de vijand afgestroopt of overheerst werd, hadden de Israëlieten te wijten aan hun ongehoorzaamheid aan God. God tuchtigde hen door de hen omringende volken toe te laten Israël te onderdrukken. Als het volk zich echter bekeerde, zond de Here verlossers. De grootste verlosser in het verleden was David. In de toekomst zal het ook zo zijn dat er verlossers optreden. Nu niet over een lang tijdsverloop, maar God zal aan Israël mannen geven die hen zullen aanvoeren in de strijd tegen de vijanden en wel in het bijzonder tegen Ezau. Zacharia 12:6-8 spreekt daar ook duidelijk van. Dat gebeurt echter pas als het volk zich in de tijd van grote benauwdheid tot God bekeerd heeft. Dan kiest God openlijk hun zijde. Dan zal de grote Verlosser,de ware David, door hen gezien worden (Zach.12:10). Zijn voeten zullen staan op de Olijfberg (Zach.14:3). Hij zal zijn volk bevrijden en door hen het oordeel over de omringende vijanden voltrekken.

Het koningschap zal aan de Here zijn

De profetie eindigt met de verklaring dat het koningschap van de HERE zijn zal. Christus zal dan zijn koninkrijk van recht en gerechtigheid oprichten. Hij zal als de koning van de ere ingaan door de poorten van Jeruzalem en zijn volk de overwinning geven in de strijd (Ps.2:6-10; 22:7-10; 48:3; vgl. Jes.24:23; 32:1). Helaas heeft men in de christenheid de zogenaamde vervangingsleer ingang doen vinden. Die leert houdt in, dat de kerk in de plaats van Israël zou zijn gekomen en dat in deze zin, dat al de heilsprofetieën over het herstel van Israël en de vrede voor Jeruzalem vergeestelijkt op de kerk moeten worden toegepast. Het koningschap over Israël wordt vergeestelijkt tot het koningschap van Christus over zijn Kerk.

Toen de discipelen echter aan Jezus Christus vroegen of Hij nu in die tijd het koninkrijk voor Israël zou herstellen (Hand.1:6), heeft Hij niet gezegd, dat ze een verkeerde vraag stelden. Hij heeft niet gezegd dat het koninkrijk geestelijk moet worden opgevat en in feite al gekomen was. Evenmin heeft Hij hun vraag als niet ter zake genegeerd. Nee, Hij gaat er positief op in en zegt alleen dat het kennen van de tijd van het herstel van het koninkrijk ons niet toekomt. Dat koninkrijk komt. Dan zal er werkelijk vrede op aarde zijn, zoals de engelen hebben aangekondigd (Luk.2:14). Dan zal de satan gebonden zijn en zal Christus regeren met allen die aan de eerste opstanding deel hebben, in een duizendjarige regering van vrede en gerechtigheid (Openb. 20:1-6).

Heerlijkheid zal er zijn voor het volk Israël. Heerlijkheid voor ons die tot de Gemeente behoren. Bovenal heerlijkheid voor Hem die zich zo diep vernederd heeft op het kruis om zijn Vader te verheerlijken en zondaars te redden. Heerlijkheid voor Jezus Christus, onze Heer.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies