401 jrg 138, 02-1995 Die met tranen zaaien

De Bijbel bevat prachtige beelden om aspecten van het leven van de gelovige voor te stellen. Een van die beelden is de persoon en het werk van een landman. De landman zaait of plant met het oog op de vrucht die hij later kan oogsten. Dat werk moet voldoen aan bepaalde voorwaarden. Een paar aspecten wil ik in dit artikel belichten

Vereisten voor de zaaier

Een van de eerste aspecten is wel, dat een landman vertrouwen moet hebben in het resultaat van zijn werk. De ervaring heeft hem geleerd dat als je zaad in de grond stopt, het ontkiemt en vrucht voortbrengt. De ervaring leert hem echter ook, dat dit niet altijd opgaat. Er kan een misoogst komen door ongunstige weersomstandigheden. Er kan ziekte optreden waardoor de opbrengst maar heel matig is. Maar normaliter komt het zaad boven de grond en geeft het ook vrucht. Als dat niet zo was, zou niemand meer zaaien. Dit vertrouwen in het resultaat, dit geloof, moeten we als christenen hebben wat ons geestelijk zaaien betreft. We zaaien door het Woord van God te verkondigen, we zaaien ook door onze daden. Over het eerste lezen we in Jes.55:10,11: ‘Want zoals de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt en daarheen niet wederkeert, maar doorvochtigt eerst de aarde en maakt haar vruchtbaar en doet haar uitspruiten en geeft zaad aan de zaaier en brood aan de eter, alzo zal mijn Woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend’. Deze stelling mogen we ook toepassen op de boodschap van God die wij in opdracht van Hem doorgeven.

Hoewel niet uitsluitend mogen we daarbij toch ook denken aan de evangelieprediking aan ongelovigen. Om met hart en ziel over het evangelie te kunnen spreken, moeten we geloof hebben in het resultaat, ofwel vertrouwen op God, dat Hij het brengen van de boodschap wil zegenen ook al zien we die vrucht zelf niet.
Over het tweede ‘zaaien’, door onze daden, spreken we straks nader.

De ballingen zaaiden met tranen

In Psalm 126:5 lezen we: ‘Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Hij gaat al wenende voort, die de zaadbuidel draagt; voorzeker zal hij komen met gejuich, dragende zijn schoven’. Deze Psalm is gedicht naar aanleiding van het herstel van Israël uit de ballingschap in Babel. In de ballingschap waren er Joden die zich heel goed thuis gingen voelen in Babylon. Ze vergaten het land van de vaderen. Aan Sion dachten ze niet. Wat wij nu secularisatie noemen, sloeg bij hen toe. De getrouwen onder het volk voelden zich echter niet thuis in het vreemde land. Als de heidenen hen vroegen een van de liederen van Sion te zingen, dan weigerden ze dat (Ps.137). Ze konden de Here geen lied zingen op vreemde grond. Dat vloekte immers met elkaar. De liederen van Sion waren bedoeld om met vreugde te zingen als men naar Jeruzalem op weg was of daar vertoefde. Hoe kon je ze in ballingschap zingen tot vermaak van de vijanden?! Dat zou betekenen dat je Sion in feite vergat. Dat je het hier in Babylon wel naar je zin had. Nee, de getrouwen onder de ballingen konden alleen maar wenen als ze aan Sion dachten.

Dat betekende echter niet dat ze bij de pakken neer zaten. Nee, ze zaaiden. Ze strooiden het zaad van de hoop om zich heen. Ze hielden vast en ze hielden vol om aan Jeruzalem te denken, om er over te spreken, om hun kinderen er van te vertellen. Ze zagen uit naar het einde van de ballingschap. En toen het bevel van Kores kwam dat ieder die bereidwillig was, mocht terugkeren naar Jeruzalem, dachten ze dat ze droomden. Toen werd hun mond vervuld met lachen, hun tong met gejuich. Ze hadden met tranen gezaaid tijdens de lange jaren van de ballingschap, maar nu maaiden ze. Ze gingen terug en ondervonden Gods bewaring en zijn zegen. Met gejuich droegen ze hun schoven.

Christus de landman

Mijns inziens heeft men zeer terecht bij vers 5 van Ps.126 ook aan de Heer Jezus gedacht. Hij was de knecht van de Heer, die het woord zaaide (zie Matth.13). Maar wat een moeizame arbeid was dat voor Hem. De leidslieden van het volk moesten Hem niet, en in de massa van zijn volksgenoten werd Hij teleurgesteld. Hij zaaide wenend. En als de knecht des Heren klaagde hij: ‘Tevergeefs heb ik Mij afgemat en vruchteloos mijn kracht verbruikt’ (Jes.49: 4). Maar Hij hoopte op God en God stelde Hem een rijke beloning in het vooruitzicht. Hij zou niet alleen vrucht oogsten onder het Joodse volk, maar ook onder de heidenen. Die vreugde deed hem de weg gaan die er tenslotte toe leidde dat Hij, de Zaaier, Zelf werd gezaaid als het tarwegraan dat moest sterven om vrucht voort te brengen (Joh.12:24).

Profetie voor Israël

Daarmee is Ps.126 nog niet uitgeput en ook Js.49 niet. De terugkeer uit de Babylonische ballingschap betekende namelijk niet het definitieve herstel van het volk. Slechts een gedeelte van Israël keerde terug. Slechts een beperkte vrijheid werd hen gegund. Ze bleven slaven in het beloofde land (Ne.9:36). Later werden ze zelfs opnieuw verdreven. Nog steeds zijn er Joden die op God hopen en ze zaaien al wenend. Straks in de tijd van Grote Verdrukking, zullen er de getuigen zijn uit het volk die onder zware druk zullen leven. Ook zij strooien al wenend het zaad uit. Er komt echter een tijd van oogsten en dan zal Jeruzalem zich verbazen over de oogst en opspringen van vreugde.

Gezegde?

Het is nog de vraag of met het bovenstaande de strekking van Ps.126 wel voldoende belicht is. Ziet de uitdrukking: ‘Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien’ namelijk alleen op specifieke gevallen? Betreft het alleen bepaalde personen die in een uitzonderlijke situatie met tranen zaaien. Of gaat het om een algemeen beginsel? Anders gezegd: Hebben we mogelijkerwijs te doen met een gezegde? Die mogelijkheid moeten we onder ogen zien en dat te meer omdat ons een spreuk over zaaien en maaien bekend is. Ik citeer Joh.4:37: ‘Want hierin is de spreuk waar: De één zaait, de ander maait’. En…..deze spreuk zou wel eens licht op Ps.126: 5,6 kunnen werpen. De Heer haalt dit gezegde aan in verband met het optreden van Johannes de Doper als zaaier en de discipelen als de maaiers van zijn werk. Johannes heeft inderdaad met tranen gezaaid. Wat een tegenstand ondervond hij ! Hoe besprong hem de zorg of zijn werk niet tevergeefs was geweest. Was Jezus de Christus wel of moest hij een ander verwachten?! Waar bleef het koninkrijk waarvan hij gezegd had dat het nabij gekomen was? Wat een moeilijke weg moest hij gaan, een weg die hem tenslotte het leven kostte. En resultaat zag hij bijna niet. De discipelen zouden echter de oogst binnenhalen. Wat een prachtig werk als er drieduizend man op één dag na één toespraak tot bekering komen. Wat een oogst als het woord Judea en Samaria doortrekt tot in de heidenwereld toe!

Als een ander maait wat jij gezaaid hebt, is zaaien dan niet een verdrietig werk omdat het blijkbaar vaak voorkomt dat een ander van jouw werk profiteert in plaats dat je dat zelf doet? Bij gelovigen moet dat verdriet er eigenlijk niet zijn. Volgens het woord van Joh.4: 36 is er namelijk vrucht voor het eeuwige leven en daarin mag niet alleen de maaier, maar ook de zaaier zich verheugen.

Naast het feit dat anderen maaien wat jij hebt gezaaid kunnen we misschien ook denken aan een verdrietig aspect van het zaaiwerk. Lang niet alles wat je zaait, brengt namelijk vrucht voort. In de gelijkenis van de zaaier worden drie gevallen genoemd waarbij het zaad geen vrucht voortbrengt. Is dat niet verdrietig? Bovendien heeft een zaaier te maken met de onzekerheid of er wel een goede oogst zal zijn. Het weer kan tegen zitten, ziekte in het koren kan optreden. Ook strooit hij ‘voedsel’ uit dat hij wel eens hard nodig zou kunnen hebben voor zijn eigen onderhoud. Zo zijn er misschien nog wel een paar elementen te noemen om het ‘verdrietige’ karakter van zaaien aan te geven. Als je oogst dan weet je dat je werk niet tevergeefs geweest is. Dan is er reden om te juichen, maar bij het zaaien is er reden om ondanks de hoop op de oogst toch te zuchten. Als we inderdaad met een gezegde te doen hebben, dan mogen we het toepassen op alle geestelijke werk dat we doen. We hopen dat het vrucht op zal brengen. Maar hoe velen zien die vrucht bij hun leven? Het uitblijven van vrucht kan ons verdrieitig stemmen, maar dan bemoedigt Ps126:6b ons: er is straks een oogst voor de zaaier. We zullen de schoven dragen. We mogen weten dat het woord niet ledig terugkeert. We mogen weten dat onze arbeid niet ijdel is in de Heer (1Kor.15:5). Niet alleen de maaier maar ook de zaaier zal zich verblijden. We dragen straks met elkaar de schoven.

Volhouden

Zoals in het voorgaande al aangegeven, denken we bij het begrip ‘zaaien’ niet uitsluitend aan evangelisatiewerk. In Gal.6:8,9 wordt over een tweede soort van zaaien gesproken, namelijk in verband met ‘goeddoen’. We vinden in dat gedeelte de oproep om niet te verslappen. Als bemoediging wordt daarbij uitzicht op de oogst geboden. Bij alle geestelijk werk is het een vereiste dat we volhouden en niet moedeloos worden. Vooral als direct resultaat uitblijft, zouden we de moed kunnen verliezen, maar dan moeten we onszelf onder handen nemen om wilskrachtig door te gaan. Op meer dan één plaats wordt er gesproken over volharding. Laten we zien op Hem, die in zijn leven hier op aarde een voorbeeld van volharding was. Ja, zelfs nu Hij gezeten is aan Gods rechterhand, volhardt Hij in zijn werk van voorbede voor ons.

Niet letten op de wind en de wolken

Overbekend zijn de woorden uit Pred.11:4: ‘Wie steeds op de wind let, zal niet zaaien, en wie steeds naar de wolken ziet, zal niet maaien’. Boven deze pericoop had ik eerst willen zetten: ‘Niet letten op de omstandigheden’- maar dat geeft niet precies weer wat hier bedoeld is. In Jes.28:23-29 lezen we dat een landman de juiste wijze van planten en zaaien kent. Dat mag je ook wel zeggen van de juiste tijd waarop verschillende gewassen moeten worden gezaaid of geplant. Op die zaken moet wel degelijk gelet worden. In de tekst uit Prediker ligt de nadruk echter op het woordje ‘steeds’.

Als je in de zaaitijd alsmaar naar de lucht blijft kijken of het weer wel geschikt is, kom je aan het zaaien niet toe. Bij geestelijk zaaien moeten we wel degelijk rekening houden met de omstandigheden. We kunnen bijvoorbeeld evangelisatiemethoden aanpassen aan de omstandigheden. Diverse gelovigen hebben dat ook gedaan. Toen de brommers in de handel kwamen, was het vaak onmogelijk om rustig straatprediking te houden. Er waren toen gelovigen die overgingen op het houden van samenkomsten in café’s en volksgebouwen. Anderen pakten het tentwerk, zoals in vroeger jaren gedaan, weer op. Toen de (jaar)beurzen op kwamen, waren er die het idee opvatten om een bijbelstand in te richten. Voor geloofsopbouw stapte men van de gewone manier van samenkomsten over op koffiebijeenkomsten, enz.

Wat dat betreft, moet je wel degelijk je ogen open hebben voor nieuwe mogelijkheden of betere methodes. Dat is echter heel wat anders dan zo met de plussen en meer nog met de minnen van de omstandigheden en mogelijkheden bezig te zijn , dat je aan het zaaiwerk zelf niet toekomt.

Niet doorslaan

In 2Tim.4:2 lezen we de vermaning van Paulus, gericht aan Timotheüs, om het woord te prediken ‘gelegen of ongelegen’. Er zijn gelovigen die dit woord zo hebben opgevat dat je op elk ogenblik met het evangelie de deur moet binnen vallen. Op tijd en omstandigheden zou je helemaal niet hoeven te letten. Iemand ging ‘s avonds laat om elf uur nog de huizen langs om te zien waar licht brandde om daar dan nog het evangelie te brengen. Dat kwam de mensen natuurlijk helemaal niet gelegen. Een ander gebruikte de tijd van zijn baas om met zijn collega’s over het geloof te discussiëren. Hij zelf liet zijn werk dan liggen en hij hield anderen ook van hun werk. Geen wonder dat zijn baas hem behoorlijk op zijn nummer zette. Zo mag je de uitdrukking ‘gelegen of ongelegen’ niet toepassen. Eerder zouden we kunnen zeggen: ‘of het ons nu gelegen komt of niet, we moeten zaaien als we de kans hebben. Deze tekst uit 2Tim.4 kunnen we misschien ook mooi belichten met Pred.11:4. We moeten niet constant op allerlei omstandigheden zien waardoor we van het zaaiwerk afgehouden worden, we moeten echter wel degelijk de geschikte tijd en gelegenheid in het oog vatten.

Niet spaarzaam zaaien

Een zaaier pakt een handvol graan en strooit dat uit. Hij neemt niet een paar korreltjes, evenmin slaat hij een paar meter over. Iemand die plant, doet dat op regels op een vereiste afstand al naar gelang wat hij poot, maar hij laat geen stukken zo maar leeg. De apostel Paulus laat in dit verband deze vermaning horen:‘Wie spaarzaam zaait, zal ook spaarzaam maaien’. Hij zegt dat met het oog op het deelnemen aan een collecte, maar het beginsel slaat op alle geestelijk werk. Kortweg kunnen we stellen dat we ijverig moeten zijn. Niet maar eens een enkele keer aktief, niet je om een enkeling bekommeren en dan is het mooi geweest. Nee, tijd en gelegenheid uitkopen.

Geduld

Jakobus, de prediker van de levenspraktijk, geeft als kenmerk van een landman dat hij geduld heeft met het gezaaide. Hij laat er de vroege en de late regen over gaan en wacht geduldig tot de vrucht zich vertoont en rijpt (5:7). Van de bijbelles op de christelijke school herinner ik me een voorbeeldje dat de onderwijzer gaf. Hij vertelde dat een jongen een boon in de grond gestopt had, want hij vond het wel mooi om er een plantje uit te zien groeien. Hij kon echter zelfs niet wachten tot de plant boven de grond kwam. Na een paar dagen al groef hij de boon op om te zien hoever die al ontkiemd was. Dat deed hij daarna regelmatig, en het gevolg was dat de uitspruitsels verdorden en hij geen plantje te zien kreeg. De onderwijzer paste dat toe op het geloof in de Here Jezus en wel in die zin dat je niet altijd in jezelf moet zitten wroeten om te kijken of er wel groei in zit. Zo is het echter ook met ons zaaien van woord en daad. We moeten geduld oefenen en God laten werken door zijn Geest. In geestelijk werk bestaat er geen hogedrukpan die in een paar minuten dat doet waar normaal een half uur voor nodig is.

Nederigheid

Een ander vereiste voor de zaaier of de landman is nederigheid. Paulus duidt dat aan in 1Kor.3:6,7. Hij, Paulus, heeft geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft de groei gegeven. Elke zelfverheffing op onze activiteiten of op de resultaten ervan is uit de boze. Zoals niemand het uitspruiten van het zaad in de aarde bewerkt, zo kan ook niemand een geestelijk resultaat in het hart van mensen bewerken. Dat sluit onze ativiteit niet uit. God schakelt ons in in zijn werk, maar de zegen geeft Hij en niet wij.

In vrede zaaien

Tot besluit nog weer een woord van Jakobus: ‘De vrucht der gerechtigheid nu wordt in vrede gezaaid voor hen die vrede maken’ (Jak.3:18). Het kan voorkomen dat landbouwers elkaar het licht in de ogen niet gunnen en ze elkaars werk vernielen om elkaar schade te berokkenen. Een historisch voorbeeld: Een man van een loonbedrijf had onenigheid met een boer, die hem naar zijn mening te kort deed. Toen de boer hem in het voorjaar vroeg zijn akker in te zaaien, nam hij wraak door in plaats van koren zand in de machine te doen. Vanuit de verte leek het of hij koren zaaide. Hij diende de rekening in en kreeg die ook betaald. Een tijdje later kreeg de boer in de gaten dat er geen sprietje bovenkwam en dat de man van het loonbedrijf op die manier wraak genomen had Onderlinge ruzie kan verlammend werken bij de gezamenlijke activiteiten. Zo is het ook in geestelijk werk. Daar waar we met elkaar te maken hebben of waar we samenwerken, is onderlinge vrede een dringende vereiste om een gezegend werk te kunnen doen. We moeten in vrede zaaien. De Heer Jezus heeft tegen zijn discipelen gezegd:‘Houdt vrede onder elkaar’ (Mark.9:50). Commentaar daarbij is overbodig, gehoorzaamheid is vereist.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies