‘Alles wat de Here gesproken heeft, zullen wij doen’
(Exodus 19:8)
Eenzijdige kritiek
Deze woorden heeft het volk Israël uitgesproken toen God hun zijn wet voorhield. Mijn vraag aan u is nu: ‘Welke gedachten wekt bovenstaande titel bij u op en wat denkt u dat de strekking van dit artikel zal zijn?’. Ik kan geen gedachten lezen, maar ik ben ervan verzekerd dan velen negatieve gedachten hebben over de uitspraak van het volk, en dat ze een artikel verwachten waarin als waarschuwing voor ons onderstreept wordt hoe fout Israël wel was om deze uitspraak te doen. Die reactie is niet verwonderlijk omdat in boeken en artikelen van ‘onder ons’ bekende schrijvers bijna uitsluitend negatief over deze houding van het volk gesproken wordt. Bij die uitleg gaat men echter mank aan eenzijdigheid. Er is namelijk wel reden om bij deze uitspraak van Israël een kritische kanttekening te maken, maar laten we dan wel bedenken dat God heel positief over de uitspraak van hel volk oordeelt.
Negatieve Schriftuitleg
In dit verband wil ik herinneren aan een artikel geplaatst is in het januarinummer van 1993 van de Bode met als titel: ‘Negatieve zaken’. Daarin staat een perikoop met als kopje ‘Negatieve Schriftuitleg’. Daarin signaleer ik dat we vaak negatieve conclusies uit Schriftgegevens trekken in plaats van positieve. Ik doel dan op Schriftgegevens waarbij niets negatiefs of positiefs vermeld wordt. Het is typerend dat ‘onder ons’ dan heel vaak een negatieve uitleg gegeven wordt. Zo wordt van Mirjam, die bleef wachten nadat haar moeder Mozes aan de Nijl had toevertrouwd, gezegd, dat ze geleid werd door gebrek aan geloof (Ex.2:4). Uit een vergelijking van Gen.43:7 met 42:12-16 concludeert men dat de broers hun vader iets voorliegen, terwijl Ex.44:19 laat zien dat dat niet het geval is.
Het volk stelde zich onder de wet
Even typerend is de uitleg Van Ex.19:8. De uitspraak van het volk zou totaal verkeerd zijn. Er wordt zelfs wel gezegd dat het volk zich onder de wet stelde in plaats van tevreden te zijn met de leiding door de genade van God zoals die tot nu toe gebleken was. Het volk stelt zich echter helemaal niet zichzèlf onder de wet – God legt zijn volk de wet op. ‘Ja maar, zo werpt men tegen, ‘Israël aanvaardde de wet en dat had het niet moeten doen’. Maar hoe konden ze weigeren een wet te aanvaarden die God hun zonder meer gaf? Als ze dat gedaan hadden zou dat opstand betekend hebben of gebrek aan vertrouwen in de goede bedoelingen van God. Waar het nu om gaat is dat God geen enkel afkeurend woord spreekt over de uitlating van het volk, maar dat wij dat wel doen en dat zelfs volkomen onterecht
Och hadden ze steeds zulk een hart
Dat laatste laat zich heel duidelijk afleiden uit Deut.5:29. Aan dat vers gaat iets vooraf dat voor de uitleg van vers 29 van belang is. Mozes herinnert het volk namelijk aan de wetgeving op de Sinaï. Ten eerste herhaalt hij nog eens stuk voor stuk de tien geboden die God aan het volk heeft voorgehouden. Ten tweede brengt hij naar voren hoe het volk toen gevraagd heeft of God niet meer direkt tot hen wilde spreken, maar tot Mozes die dan de woorden van God aan Israël zou overbrengen. Ze drukken daarbij hun respect voor de grootheid van God uit. In de derde plaats geeft hij het antwoord van God weer op dit verzoek. Die reactie luidt: ‘Ik heb de woorden van dit volk gehoord, die zij tot u spraken; het is goed , alles wat zij gezegd hebben’.
Als er niet méér stond zouden we kunnen menen dat deze woorden van de Here God alleen terugslaan op het verzoek dat Israël deed. Maar de Heer liet er nog wat op volgen en wel: ‘Och hadden zij steeds zulk een hart om Mij te vrezen en om al mijn geboden te onderhouden’:. De Heer reageert dus niet alleen op hun verzoek, maar ook op hun houding ten aanzien van de geboden die Hij hun gegeven heeft. Heel positief spreekt Hij over hun gezindheid om de geboden van de Heer te willen onderhouden. De woorden ‘het is goed alles wat zij gezegd hebben’ slaan dus kennelijk ook op hun bereidheid om te doen wat God hen bevolen had. In ieder geval waardeert God hun hartetoestand, die uitkomt in hun woorden om alles te zullen doen wat de Here bevolen had. God spreekt geen enkele afkeuring uit, maar geeft alleen zijn goedkeuring – zij het met een zekere reserve ten aanzien van de toekomst.
Geen zelfkennis
Het voorgaande betekent niet dat er geen kritische noot te plaatsen valt bij de uitspraak van de Israëlieten. Ze verklaren zich bereid om te doen wat God gezegd had; maar als ze nu eens achterom gekeken hadden naar hun houding gedurende de drie maanden die achter hen lagen – waren dat van hun kant niet drie maanden van falen geweest? Was het dan niet een beetje overmoedig om te zeggen:‘Al wat de Heer gesproken heeft zullen we doen’? Hadden ze daarbij niet beter de bede kunnen uitspreken of de Here hen zou willen helpen om die toezegging waar te maken? Wat dat betreft kunnen we naast positieve waardering van hun bereidheid, hun zelfkennis niet al te hoog noteren. Maar dat is een andere kritiek dan te zeggen dat ze zich onder de wet gesteld zouden hebben, of dat hun toezegging om de Heer te gehoorzamen in principe totaal fout zou zijn.
Wat leren we ervan?
Een drietal lessen zou ik naar aanleiding van dit schriftgedeelte en naar aanleiding van onze reactie daarop willen trekken. Ten eerste dat wij een voorbeeld kunnen nemen aan de toewijding van het volk en hun bereidheid om de Here God te gehoorzamen. God zou over ons moeten kunnen zeggen: ‘Och, dat de christenen altijd zo’n hart hadden om Mij te vrezen en met mijn woord rekening te houden’. Ten tweede dat we bij alles wat we zeggen besef hebben van eigen zwakheid. Wij kennen daarbij het woord dat Jezus Christus gezegd heeft:‘Zonder Mij kunt u helemaal niets doen’ (Joh.15:5).
Ten derde dat we uiterst voorzichtig moeten zijn met negatieve beoordelingen. We mogen die alleen geven wanneer God zelf zo’n beoordeling uitspreekt of wanneer de afloop van een gebeuren duidelijk laat zien dat een bepaalde uitspraak of handelwijze niet goed is geweest. Bij dat laatste denk ik bijvoorbeeld aan de keuze van Lot om in de streek van Sodom en Gomorra te gaan wonen. Maar zelfs in dat geval geeft de Schrift nog een ten dele gunstige beoordeling van Lot, namelijk dat hij zijn rechtvaardige ziel gekweld heeft. Dat is maar een heel klein lichtpuntje, want als Lot niet in die goddeloze streek was gaan wonen, had hij zijn ziel niet zo hoeven te ‘kwellen’. Laten wij altijd beginnen met te proberen het goede te ontdekken in de personen die de Bijbel ons voorstelt en ook in de personen met wie we omgaan (zie 1Kor.13). Zelfs als we terecht kritiek hebben op iemands doen en laten, moeten we niet blind zijn voor zijn positieve kanten. En….laten we de les van de balk en de splinter (Matth. 7:1-5) niet vergeten, maar in praktijk brengen!