Die Hijzelf wilde – Een discipel is een volgeling of leerling van een meester. In de Schrift onderscheiden we de twaalf discipelen die de Heer Jezus bij zijn leven op aarde geroepen heeft om ze een bijzondere dienst te geven en de discipelen in algemene zin.
Dit onderscheid komt duidelijk uit in Luk.6:13 waar we lezen dat de Heiland zijn discipelen bij zich roept, en aan twaalf van hen een speciale taak geeft en ze in verband daarmee de naam ‘apostelen’ geeft.
In Matth.10:1-4 wordt dit gebeuren ook meegedeeld, maar Matteüs vertelt alleen dat de Heer de twaalven tot Zich roept. In Mark.3:13 staat dat de Heer tot Zich riep hen die Hijzelf wilde en dat Hij uit hen er twaalf aanstelde.
De uitdrukking ‘die Hijzelf wilde’ slaat hier op de hele groep van discipelen die Hij bij Zich riep, maar kan tevens betrekking hebben op het aanstellen van de twaalven. In ieder geval is het de Heer die hen aanstelde en niet zijzelf.
Als het gaat om het vervullen van een taak voor de Heer, dan is Hij soeverein om een taak te geven aan wie Hij wil. Iedere discipel moet bereid zijn zich door de Heer te laten inzetten in een bepaalde dienst, maar Hij bepaalt welke dienst dat is, niet wij. Het is dus van het uiterste belang dat we e de speciale roeping van de Heer ook verstaan.
Opdat ze bij Hem zouden zijn
In Mark. 3 wordt van de twaalven in eerste instantie gezegd dat de Heer hen bij Zich wil hebben. We mogen daaraan best de conclusie verbinden dat de Heer het fijn vond een gezelschap van vrienden om Zich heen te hebben, maar ik denk dat het hoofddoel was dat deze discipelen van Hem zouden leren. Zijn woorden en zijn daden moesten voor hen onderwijs zijn, dat hen bekwaam moest maken voor hun taak.
Daar zit voor ons ook een les in. Om door de Heer gebruikt te kunnen worden, moeten we omgang met Hem hebben gehad, niet eventjes, maar constant. Omgaan metHem en uitgaan voorHem moet samengaan.
Opdat Hij hen zou uitzenden
In tweede instantie riep de Heer de twaalven om ze uit te zenden, om te prediken en om demonen uit te drijven. In Mark.6: 7-13 lezen we over deze uitzending. De volgende punten vallen daarbij op:
(a) De Heer zendt ze twee aan twee uit;
(b) Hij geeft hun macht over de onreine geesten;
(c) De discipelen moeten geen voorzieningen voor de reis treffen (zie ook Luk.10:7 en Matth.10:10);
(d) als ze in een huis intrek gevonden hebben, moesten ze daar blijven tot ze weer vertrekken.
Uit Matth.10: 5-15 laten zich nog twee belangrijke punten erbij voegen: (e) de Heer vertelt ze duidelijk wat hun werkterrein is en (f) wat ze moeten prediken.
Hoewel wij de twaalven niet zijn en we niet precies dezelfde taak hebben als zij hadden, zitten er in deze punten toch belangrijke lessen die ook wij ter harte hebben te nemen. Ik loop ze puntsgewijze na:
(a) Bij de uitzending van de discipelen ‘twee aan twee’ kunnen we denken aan de kracht van het getuigenis. Voor Israël gold al dat in de mond van twee of drie getuigen alle woord zal bestaan (Deut.17:6;19:15, vgl. Matth.18:16; 2Kor.13:1;1Tim.5:19)). Dat geldt speciaal voor een getuigenis in een rechtszaak, maar ook in andere situaties (Joh.8:12-20).
Toch denk ik in dit verband vooral aan de les van Pred.4:10-12. Met zijn tweeën sta je sterker, je ondersteunt elkaar, je kunt elkaar bewaren voor afwijking, de een kan de ander oprichten als die bezwijkt of struikelt. Kortom: samenwerking heeft alles voor! En laat God dan de derde zijn in het drievoudig snoer dat niet gauw verbroken wordt.
(b) De Heer gaf de discipelen macht over de onreine geesten. Ze hebben die macht niet van zichzelf, ze zijn afhankelijk van de Hem. Zo kunnen ook wij niets doen als de Heer ons niet de kracht en het gezag geeft. Als we op ons eigen houtje gaan opereren, gaat het mis.
(c) Het beginsel dat de arbeider zijn loon (voedsel) waard is, geldt nog steeds. De apostel Paulus geeft het in zijn brieven duidelijk aan (zie 1Kor.9:6-14). Ook wij mogen vertrouwen dat de Heer ons alles geeft wat we nodig hebben voor onze taak en dat zowel in geestelijk als materieel opzicht. Roept de Heer ons tot fulltime werk, dan mogen we erop vertrouwen dat Hij ook voor ons onderhoud zorgt door middel van de gaven van hen die tot het volk van God behoren.
(d) Het gebod om op één logies-adres te blijven, heeft waarschijnlijk als reden dat de discipelen niet onbestendig in hun gedrag moesten zijn, geen voorkeur moesten laten meespreken. Het verhuizen naar een ander adres tijdens één en hetzelfde bezoek zou bij de bewoners van het eerste adres de gedachte kunnen wekken dat het bij hen kennelijk niet goed genoeg was of iets dergelijks. Datzelfde geldt in ruimere zin voor ons ook. Onbestendigheid, het veroorzaken van onplezierige vermoedens, moeten we zoveel mogelijk voorkomen. Iemand komt bijvoorbeeld geregeld op bezoek en ineens zie je hem of haar niet meer en de reden waarom moet je maar raden. Dat geeft wrijving en irritatie en wekt bepaalde vermoedens, die misschien helemaal onjuist zijn.
(e) De discipelen kregen te horen, dat ze niet moesten gaan naar de volken of de Samaritanen, maar naar de verstrooide schapen van het huis Israëls. Die opdracht was duidelijk, er was geen woord frans bij. Zo wil de Heer ook ons duidelijk aangeven waar onze roeping ligt. Die kan liggen in een zendingsterrein, maar net zo goed thuis. Hij kan ons dat terrein duidelijk aangeven door de innerlijke overtuiging in ons hart , Hij kan ons ook indirect naar het werkterrein leiden. Die beide dingen kunnen ook samengaan zoals Hand.16: 6-10 laat zien. Het is dus uiterst belangrijk dat we goed ‘afgestemd’ zijn op de hemel.
(f) Naar de inhoud van hun boodschap hoefden de discipelen evenmin te gissen. De boodschap die ze moesten brengen, was kort en bondig: ‘Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen’.De tekenen die ze daarbij zouden doen, waren de bewijzen dat deze boodschap van God kwam, want het waren de tekenen van het koninkrijk zoals die in het Oude Testament waren aangekondigd. Ook ons geeft de Heer aan wat we te prediken hebben. Het is dezelfde boodschap die Paulus bracht: ‘bekering tot God en het geloof in onze Heer Jezus Christus (Hand.20:21). Die boodschap mag een moeder doorgeven aan haar kind en een zendeling aan inboorlingen in de jungle.
En zij vertrokken en predikten De discipelen zijn gehoorzaam geweest aan de opdracht die ze gekregen hebben (zie Mark.6:12,13). Laten ook wij dat zijn ten aanzien van de taak die de Heer ons duidelijk gemaakt heeft. Na hun dienst volbracht te hebben, komen de apostelen bij de Heer terug (Mark.6:30, 31). Ze vertellen Hem alles wat ze gedaan en geleerd hebben. Zo mogen ook wij over onze taak met de Heer spreken in het gebed. We kunnen ook met medegelovigen over ons werk praten en van elkaar leren.
De discipelen worden daarna door de Heiland apart genomen naar een eenzame plaats en Hij raadt ze aan wat rust te nemen. Ook daar zit een praktische les in. Sommige gelovigen zijn zo bezeten van het werk dat ze voor de Heer doen, dat ze geen tijd nemen voor bezinning, geen tijd voor rust en ontspanning. Dat is echter niet verstandig en niet bijbels. De boog kan niet altijd gespannen zijn. Vroeg of laat (soms erg vroeg) knappen zulke gelovigen dan af. Of ze verwaarlozen andere taken en dan knappen anderen, bijvoorbeeld hun gezinsleden, op hen af.
Openstaan voor nieuwe aanwijzingen
Discipel-zijn betekent niet per se dat je altijd hetzelfde werk moet blijven doen of dat je je werk altijd op dezelfde wijze moet blijven doen. In Luk.22:35-38 zien we dat de Heer zijn discipelen andere aanwijzingen geeft dan bij hun eerste uitzending. Ze moeten nu wèl bepaalde voorzieningen treffen en voortaan rekenen met tegenstand. De Heiland zou namelijk verworpen worden door zijn volk. De vijandschap zou openlijk losbarsten en de discipelen moesten er mee rekenen dat ook zij met vervolging te maken zouden krijgen.
Ook krijgen ze een verruiming van werkgebied (Mark.16:15). De hele wereld zou hun parochie zijn. Het getuigenis van Jezus moest niet langer beperkt blijven tot Jeruzalem en Judea: Samaria en de einden van de aarde moesten het Woord horen (Hand.1:8).
Dit is natuurlijk een zaak, die in volstrekte zin alleen de discipelen in die tijd aanging. Toch kunnen we er wel een les uit trekken. Als discipelen van de Heer moeten ook wij altijd openstaan voor nieuwe aanwijzingen. De Heiland kan ons duidelijk maken dat we een ander werkgebied moeten gaan opzoeken, een andere taak op ons moeten nemen of een oude methode van werken door een nieuwere moeten vervangen. Een discipel moet flexibel zijn. De boodschap van het evangelie verandert niet, maar verder zijn er veel zaken bij het brengen van het evangelie die kunnen veranderen. Het is dom vast te houden aan methodes die het vroeger wel deden, maar het nu niet meer doen. Ik ben blij dat velen van ons hier in Nederland ingespeeld hebben op nieuwe mogelijkheden en methodes. Ik denk bijvoorbeeld aan het standwerk op beurzen, sketches op straat, en dergelijke.
Gezindheid het belangrijkst
Deze aanwijzingen met betrekking tot discipelschap wil ik besluiten met een verwijzing naar het allerbelanrijkste, namelijk de gezindheid van de discipel. Dat moet een gezindheid van nederigheid zijn. We moeten goed bedenken dat de discipel niet meer is dan zijn meester en de slaaf niet staat boven zijn heer (Matth.10:24,25; Luk.6:40). Wanneer we smaad ondervinden moeten wij ons daarvoor niet te goed achten. Als men de Meester heeft gesmaad, moeten wij er ons dan de te voornaam voor vinden? Nee, laten we maar worden zoals Hij en smaad willen lijden terwille van zijn naam.
Nauw hiermee verbonden is het belang van trouw. Ook in dat opzicht moeten we worden als onze Meester die vastberaden de taak heeft volbracht die de Vader Hem gegeven had en Zich door niets daarvan liet afbrengen ( zie Jes.50: 4-9).